DENTZ

De zaak Henri Dentz versus de Groot

De parlementaire commissie was het oneens met de uitkomst van het rapport van de Pakkettencommissie, waarin met name de heer de Groot hoofdambtenaar Sociale Zaken in Londen verweten wordt de hulp aan gedeporteerden te hebben tegengewerkt.

Als eerste moet worden opgemerkt, dat van de heer de Groot tijdens de oorlog hoofdambtenaar Departement Sociale zaken in Londen geen getuigenverhoor is afgenomen.

Tevens moet niet uit het oog worden verloren dat de Groot onder verantwoordelijkheid van minister J van den Tempel viel, en dat deze er heel veel belang bij had een gunstig beeld te schetsen van de heer de Groot.

Het verwijt van Dentz aan de Groot is dat deze een aantal telegrammen van hem gericht aan de Nederlandse vertegenwoordiging in Stockholm heeft geweigerd te verzenden.

De ambtelijke gang van zaken in die tijd was zo, dat alle telegrammen door bemiddeling van de heer de Groot moesten worden verzonden.

De Groot heeft drie telegrammen in maart 1945 die allen als onderwerp "het vrij krijgen van 2 a 3000 Nederlanders uit Bergen-Belsen middels het Rode Kruis in Noorwegen hadden.”

Aangenomen mag worden dat de weigeringen geen echte invloed heeft gehad op de kansen op bevrijding van de gedeporteerden, omdat de Duitsers het plan uiteindelijk hebben geannuleerd.

De parlementaire commissie echter is van mening, dat zelfs als de Groot werkelijk deze telegrammen geweigerd heeft te verzenden, c.q. door te geven aan het ministerie van Buitenlandse zaken in Londen, gelet op het afblazen van dit plan door de Duitsers geen blaam treft.

& Klachten citaat Parlementaire commissie betreffende de Groot.

“Hierdoor is duidelijk geworden, dat, mocht de heer de Groot, gelijk de heer Dentz aan de commissie heeft verklaard, op 9 Maart 1945 inderdaad de verzending geweigerd hebben van het door deze opgestelde telegram voor het kantoor van het World Jewish Congress te Stockholm, met een verzoek om dezelfde inlichting. deze weigering voor de betrokkenen geen ongunstige consequenties zou hebben gehad.”

Dit is zeer merkwaardig, vooral omdat de getuigenis van oud minister Wijffels die februari 1945 de zieke minister Jan van den Tempel verving, over de heer de Groot zijn functioneren een vernietigende verklaring aflegde. (73461) Wijffels

Het voordeel van de verklaring van de heer Wijffels is dat deze feitelijk zonder enige last op zijn schouders ten aanzien van alle gebeurtenissen van de oorlogsjaren tijdelijk zijn voorganger J van den Tempel verving, en dus als zeer neutraal moet worden ingeschat.

Conclusie lijkt gerechtvaardigd, dat het niet horen van de heer M de Groot de Parlementaire Commissie de indruk heeft gewekt de belangen van de ambtenaren boven die van de waarheid te hebben gesteld.

Verklaring Dentz onvolledig en onjuist

De parlementaire commissie heeft echter gemeend om de integriteit van de heer Dentz in twee gevallen ter discussie te stellen.

1. Een verwijzing naar zijn verklaring in de Pakkettencommissie, waarin hij aangaf dat hij bereid is geweest ter assistentie van de heer Woensdregt naar Zweden te vertrekken.

Het verwijt is dat hij een brief van zijn meerdere Ferwerda aan Woensdregt waarin dit ter sprake kwam niet volledig had voorgelezen, maar slechts de relevante zinnen.

Volledige brief:

8th March 1945.

„GFF/DW B. 2250.

N. D. Woensdregt Esq.,

c/o Netherland Legation,

Afd. Repatrieering,

Stockholm.

Dear Mr. Woensdregt,

Thank you for your letter of the 24th February, from which I was very pleased to see that there is a possibility of 2/3000 Jewish deportees being transported to Sweden. A request has been made to the Ministry of Foreign Affairs for the necessary steps to be taken, as suggested by you.

I would like to put the following question to you in this connection. The displaced persons in question will be solely Jewish D.P.'s and it has occurred to me that it might perhaps be of some assistance to you if Mr. Dentz, who has been in charge of this Section of the Repatriation work, were to assist in the reception of these people and perform, under your guidance, such work as you may consider advisable or necessaty in connection with their care, maintenance and shelter and such further problems of repatriation as may arise.

I wish to make it clear that I leave the decision entirely to you and if you are in agreement I would still have to consider whether the matter is of sufficient urgency and importance for Mr. Dentz to be spared from this side."

Tekst door Dentz aan de Pakkettencommissie voorgelezen.

De heer Dentz heeft er in zijn aan de Pakkettencommissie verstrekte mededelingen ook zelf melding van gemaakt, dat hij bereid is geweest ter assistentie van de heer Woensdregt naar Zweden te vertrekken. „Klaarblijkelijk", zo vervolgt de heet Dentz zijn mededelingen aan de Pakkettencommissie, welke als bijlage 21 aan het rapport dier commissie zijn toegevoegd 1),

„werd echter de zaak niet belangrijk genoeg geacht om mij of iemand anders naar Stockholm te zenden, want op 8 Maart schreef Ferwerda aan Woensdregt ......

,.it has occurred to me that it might perhaps be of some assistance to you if mr. D. were to assist in the reception of these people ..... if you are in agreement I would still have to consider whether the matter is of sufficient urgency and importance ......"

Oordeel Parlementaire Commissie

Het is duidelijk, dat de heer Dentz hier enige zinsneden heeft samengevoegd uit de brief, die hierboven volledig is aangehaald. De strekking van die brief is daardoor niet slechts onvolledig, doch ook opzettelijk onjuist weergegeven. Hierdoor heeft de weergave van de brief door de heer Dentz het tendentieuze karakter verkregen, dat hij er in zijn mededelingen aan de Pakkettencommissie klaarblijkelijk aan heeft willen verlenen.

2. Bovendien blijkt uit de hier besproken stukken van de heer van den Tempel, dat de brief van de heer Woensdregt aan de heer Ferwerda, welke de heer Dentz aan de commissie heeft voorgelezen. en die hierboven volledig is weergegeven, niet geschreven is op 14 Februari 1945, zoals de heer Dentz mededeelde, doch op 24 Februari 2)

Met de behandeling der - zaak te Londen is dus minder tijd gemoeid geweest dan men uit de onjuiste datumopgave van de heer Dentz zou concluderen.

Belangrijk is hier, dat de Parlementaire Commissie in het bezit is van de brief, maar in haar verhoor van Dentz hier geen enkele vraag over stelt.

Ook het verwijt dat Dentz een verkeerde datum in de brief van Woensdregt aan Ferwerda noemt, wordt als opzettelijk onjuist beoordeelt.

Het betreft de brief die na het verhoor van Jan van den Tempel op 2 december 1949 aan de Parlementaire Commissie is overhandigt (bijlage 83) (Dentz. 71296.)

Dat de heer Dentz hier een verkeerde datum noemt, had de oplettende commissie ter plekke kunnen corrigeren,

maar heeft dit niet gedaan. Dat de commissie hier kwade opzet in wenst te zien, lijkt de conclusie te rechtvaardigen dat de commissie Dentz graag als een leugenaar heeft willen afschilderen.

Financiële hulp van de Regering

Beschuldiging van Dentz dat de financiering van de hulp aan de Joodse organisaties wel werd beloofd, maar nauwelijks werd gerealiseerd omdat het geld gewoon niet werd overgemaakt. Hierdoor is de kans op het helpen van gedeporteerde Joden mislukt.

Het betreft hier de getuigenis van J van den Tempel (minister van Sociale Zaken gedurende de oorlog) gedaan op 2 december 1949, alwaar al eerder naar is verwezen. De Parlementaire Commissie heeft de heer Dentz in zijn verhoor op 22 december 1949 ook hier geen vragen over gesteld.

Brief aan Dentz

Uit de door de heer van den Tempel overgelegde brief, die de heer Schwartz, volgens de heer Dentz President van het American Joint Distribution Committee, op 10 Januari 1945 aan de heer Dentz heeft geschreven, is gebleken, dat dit comité met betrekking tot de per 1 September 1944 van Regeringswege toegezegde geldelijke bijdrage er genoegen mee nam, dat te Londen betaald zou worden door middel van cheques in sterling.

Hierbij verwijst de Parlementaire Commissie naar 39839 (Dentz).

De heer Dentz spreekt hier over een ontmoeting met de heer Schwartz, maar nergens over een brief.

Ook hier geld dat de Parlementaire Commissie 20 dagen later Dentz hierover vragen had kunnen stellen.

Oordeel Parlementaire Commissie

Wel is komen vast te staan, dat de heer Dentz betreffende deze aangelegenheid onvolledige, zo niet onjuiste inlichtingen heeft verstrekt aan de Pakkettencommissie, die daardoor op dit punt tot een onvoldoend gefundeerde conclusie is gekomen.

Weer verwijst de commissie naar de getuigenis van Dentz in de Pakkettencommissie, die feitelijk niks met het Parlementaire onderzoek, anders dan ondersteuning heeft te maken.

Samenvatting en conclusie

Samengevat meen ik te mogen stellen dat de Parlementaire Commissie heeft nagelaten de getuigenissen gedaan in de Pakkettencommissie te gebruiken als naslagwerk voor verder onderzoek door henzelf.

In plaats daarvan heeft ze veelvuldig de getuigenissen gedaan in de Pakkettencommissie selectief een eenzijdig gebruikt, om vooral de rol van de ambtenaren in de oorlog als gunstig en loyaal weer te geven.

§ 3. Beschuldigingen met betrekking tot twee speciale hulpacties

In haar analyse van de beschuldigingen met betrekking tot twee speciale hulpacties,

wordt door de Parlementaire Enquêtecommissie afwisselend verwezen naar haar eigen

onderzoek, en naar de commissie Vorrink ook wel de Pakkettencommissie genoemd.

Ook verwijst de Parlementaire Enquêtecommissie naar een zogenaamde uitgebreide nota van de heer J van den Tempel, met als titel ,,Beknopt overzicht van de werkzaamheden van het Departement van sociale Zaken,, die door hem in 1948 aan de Parlementaire Enquêtecommissie is toegezonden.

De inhoud van deze nota is echter niet toegevoegd aan de bijlagen genoemd in boek 6_B.

Uit het verhoor van J van Den Tempel blijkt dat deze nota in Juli 1948 bij de Parlementaire Enquêtecommissie bekend was. (Tempel 70560; 70561; 70600 en verder, en door Tempel memorandum genoemd)

Het is echter de inhoud van deze nota die als bewijs door de Parlementaire Enquêtecommissie wordt opgevoerd om de door Henri Dentz genoemde tekortkomingen als onvolledig en onjuist te definiëren.

Opmerkelijk is dat gelet op het feit dat het memorandum van J van den Tempel al sinds Juli 1948 in het bezit was van de Parlementaire Enquêtecommissie, deze in het laatste verhoor van de heer Dentz hierover geen vragen aan hem heeft gesteld.

De heer Dentz heeft o.a. in zijn getuigenis tegenover de commissie Vorrink verklaard dat het niet nakomen van de belofte van de Nederlandse regering in Londen, om ingaande 1 September 1944 een maandelijkse betaling van frs. 12 500 aan de American Joint Distribution Committee in Zwitserland te doen, die op haar beurt dit geld aan de Joodse Coördinatie Commissie betaalde, tot gevolg had dat de Joodse Coördinatie Commissie geen voedselpakketten meer aan gedeporteerde Joden in Bergen-Belsen kon sturen.

Uit de brief van 10 Januari 1945 aan de heer Dentz blijkt dat de American Joint Distribution Committee akkoord gaat met betalingen van dat bedrag in Engelse Ponden op een bank in Londen. Uiteindelijk is het geld er gekomen, maar toen was het niet meer nodig.

Het verwijt door de Parlementaire Enquêtecommissie aan de heer Dentz is dat hij deze brief niet aan de commissie Vorrink’heeft genoemd, want dat zou een geheel ander kijk op deze zaak hebben gegeven.

Ook verwijst de Parlementaire Enquêtecommissie naar een fragment uit het verhoor van Dentz in verband met de brief van 10 Januari 1945 (39839 Dentz).

Het is echter een feit dat het niet direct betalen van het geld wel degelijk het onmogelijk heeft gemaakt voor de Joodse Coördinatie Commissie om hulp te verlenen.

De Nederlandse Gezant (consul) in Geneve Flugi van Aspermont kan geen partijdigheid of ander belang in strijd met de waarheid worden toegedicht, en deze verklaarde aan de Parlementaire Enquêtecommissie onder ede dat

de heer Gans oprichter van de Joodse Coördinatie Commissie in Zwitserland hem heeft benadert en hem heeft gevraagd hem hiermee te helpen.

Flugi van Aspermont ( 40399 - 40403)

A. Zij hebben vreselijke moeilijkheden gehad, want er is een moment geweest, dat de Joint niet meer voor Nederlandse Joden geld wilde geven aan de J.C.C., omdat er niet voldoende garantie door de Nederlandse Regering werd gegeven, terwijl de andere Regeringen zonder geld te geven zich garant verklaarden. Het is zelfs zo geweest, dat de heer Gans mij heeft gevraagd: „Ik kan niet meer met de Joint praten; ik verlies daar elke dag mijn gezicht; wilt u er gaan praten?"

Dit bewijst onomstotelijk, dat de J.C.C. wel degelijk problemen ondervond door de weigering van de Nederlandse regering om het beloofde geld daadwerkelijk aan de Joint te betalen, op welke wijze dan ook.

Ook de verwijzing naar het fragment in het verhoor van Dentz door de Parlementaire Enquêtecommissie heeft geen enkele binding of verband met de brief van 10 Januari 1945. (39839) Dentz

Waarom de Parlementaire Enquêtecommissie nagelaten heeft de heer Dentz in zijn laatste verhoor meer over deze brief of telegram te vragen, blijft een ook een raadsel. De heer Dentz zou vermoedelijk hebben gevraagd of de Parlementaire Enquêtecommissie zou kunnen aantonen, of de Nederlandse regering tussen haar belofte van

1 September 1944 voor deze maandelijkse betalingen en het einde van de oorlog ook werkelijk is nagekomen.

Immers uit de brief blijkt dat de Joint een overeenkomst hiervan met de Nederlandse regering heeft, voor betalingen in Engelse Ponden op een bank in Londen.

Vaststaat dat de eerste betaling heeft plaatsgevonden, toen er in Bergen-Belsen geen Nederlandse Joden meer waren.