2. ALEID GERHARD VAN TRICHT

ZITTING VAN DONDERDAG 28 JUNI 1951

Sub-Commissie III

Tegenwoordig de heren Schilthuis, voorzitter, Roosjen en Stokvis, leden, alsmede de heer Gerretsen, griffier.

Punten van het Enquêtebesluit: l en m. Verhoor van

ALEID GERHARD VAN TRICHT,

oud 65 jaar, wonende te 's-Gravenhage, gep. luitenant-generaal

titulair, oud-militair attache aan het Nederlandse gezantschap te Bern.

Hij legt de eed af als getuige.

93598. De Voorzitter: Reeds de vorige maal hebben wij u gesproken over het verschaffen van voorschotten aan de Nederlandse uitgewekenen in Zwitserland. Wij hebben u nu gevraagd hier nog eens te willen komen, omdat er verschil is tussen hetgeen u en sommige uitgewekenen hieromtrent hebben medegedeeld.

Na de landingen in Normandië is een aantal van deze uitgewekenen als vrijwilliger naar Parijs gezonden. Na de oorlog, en deze zaak is nog steeds aan de gang, zijn zij aangesproken voor terugbetaling van hun voorschot, waarvoor zij een schuldbekentenis hebben getekend. Zij verzetten zich echter tegen deze terugbetaling, omdat u hun voor hun vertrek zou hebben gezegd, dat deze schuld zou worden kwijtgescholden.

Wat kan de reden zijn, dat hierover verschil van mening is?

A. Ik heb natuurlijk een dergelijke toezegging nooit gedaan; dat spreekt vanzelf. Over die schuld had de Nederlandse Regering te beslissen en niet ik. Hoe men hieraan komt, weet ik niet. Ik vermoed, dat de een of ander dit praatje heeft rondgestrooid. Ik heb er wel over gesproken, wat eventueel met de schulden zou gebeuren en wat ik hoopte, dat er mee zou gebeuren, maar speciaal in verband met de groep vrijwilligers heb ik zeker niet gezegd, dat de schuld hun wel kwijtgescholden zou worden.

93599. De Voorzitter: Hebt u de mensen wel toegesproken, toen zij vertrokken?

A. Zeker heb ik dat, maar of ik daarbij over die schuld heb gesproken, geloof ik niet.

93600. De Voorzitter: U zegt „geloof ik niet". Bedoelt u daarmee, dat u niet gelooft, dat u hebt gezegd, dat de schuld kwijtgescholden werd?

A. Ik denk, dat ik toen helemaal niet over die schuld heb gesproken. Bij het vertrek heb ik de mensen toegesproken, maar daarover heb ik niet gesproken.

93601. De Voorzitter: Het is zo vreemd, dat iedereen het zegt. Het is natuurlijk mogelijk, dat de een het van de ander heeft overgenomen. Bovendien wordt het zo positief gezegd.

De heer Stokvis: En eensluidend.

De Voorzitter: De een kan het natuurlijk van de ander overnemen. Er wordt zeer positief gezegd, dat u de mensen bijeen hebt geroepen, waarbij u hebt gezegd, dat de schuld werd kwijtgescholden.

A. Dat is onzin. Dat kan ik natuurlijk nooit gezegd hebben. Ik heb het zelfs niet gezegd tegen de mensen, die vroeger zijn weggegaan en dus clandestien de gevaarlijke reis door Frankrijk en Spanje gemaakt hebben. Als men daarover sprak, heb ik wel gezegd, dat ik hoopte, dat de Regering er mee rekening zou houden en dat het naar mijn mening juist zou zijn, als de Nederlandse Regering die mensen, dus de echte Engelandvaarders, de schuld, die zij in Zwitserland hadden gemaakt in de tijd, dat zij er waren geweest, zou kwijtschelden.

93602. De Voorzitter: Als ik mij niet vergis, heeft de Regering dat ook gedaan.

A. Zeker, er wordt tenminste sterk rekening mee gehouden. Het betreft ook de echte Engelandvaarders. De anderen hebben op dat moment niets anders gedaan dan hun plicht. Zij waren allemaal opgeroepen voor de dienstplicht. Toen was er helemaal geen gevaar meer, zij konden zich gaan melden en ik had ook van het Departement van Oorlog de opdracht gekregen de mensen te sturen na een keuring, die in Zwitserland had plaats gevonden.

Ik kan mij niet voorstellen, dat ik ooit de idee gehad zou hebben, dat zij daarmee van de schuld af zouden zijn. De vrouwen, die achterbleven, kregen een kostwinnersvergoeding en die zou natuurlijk nooit teruggevraagd worden en vermoedelijk zal ik dat wel hebben gezegd, want daar had men recht op.

93603. De Voorzitter: Ik vond het ook vreemd, dat u het zou hebben gezegd.

A. Er is geen sprake van. Zelfs tegen degenen, die als Engelandvaarder weggingen en van wie ik van mening was, dat zij er geen recht op hadden, maar dat het wel billijk zou zijn, dat hun de schuld zou worden kwijtgescholden, heb ik nooit deze toezegging gedaan, maar hoogstens de verwachting uitgesproken en gezegd, dat ik het zelf ook zou bepleiten.

93604. De heer Stokvis: Hebt u het ook bepleit?

A. Ja zeker.

93605. De Voorzitter: Hebt u het bepleit, toen u in Nederland terug was?

A. Ik meen, dat ik er ook enige malen vanuit Zwitserland over heb geschreven naar het Departement van Oorlog. Ik heb er ook op gewezen, dat deze mensen geen invloed hadden gehad op de grootte van de schuld, omdat zij geen invloed hadden op de duur van hun verblijf in Zwitserland. Ook op hetgeen er aan hen ten koste werd gelegd, hadden zij geen persoonlijke invloed.

93606. De Voorzitter: Door het Ministerie van Oorlog is een korting gegeven op de schuld van degenen, die in militaire dienst zijn geweest. Deze korting is dikwijls van vrij grote betekenis geweest. Ik weet een geval van iemand, die op een schuld van f 1700 f 750 korting heeft gekregen. Men heeft dus wel in die geest gehandeld.

A. Inderdaad. Hoe het echter precies is gegaan, weet ik niet.

93607. De Voorzitter: Is u nog iets bekend geworden van de mensen, die naar Parijs zijn gegaan?

A. Ik heb gehoord, dat het in Parijs niet zo erg prettig is geweest.

93608. De Voorzitter: De mensen zijn op een gegeven ogenblik naar Veurne gecommandeerd, waar zij helemaal niet moesten zijn.

A. Het is mogelijk, maar het is mij niet bekend.

93609. De Voorzitter: Bovendien stonden zij onder een sergeant, van wie bekend was, dat hij N.S.B.-er was geweest.

A. Daar is mij evenmin iets van bekend. Ik had er ook niets meer mee te maken. Natuurlijk heb ik wel verhalen gehoord en ik weet, dat het in Parijs niet bepaald prettig is geweest. De mensen zijn niet behoorlijk ontvangen. Ik had gedacht, dat zij dadelijk op de een of andere manier in militaire dienst zouden worden opgenomen; dat was de bedoeling, maar het is niet gebeurd. Brussel had er toen veel over te zeggen en ik had alles geregeld met het Departement van Oorlog.

93610. De Voorzitter: Het militair gezag bemoeide zich er dus in zekere zin mee?

A. De staf van de opperbevelhebber van de strijdmachten te Brussel.

93611. De Voorzitter: De vraag, waar het om ging, was de kwestie van de voorschotten en u zegt, dat het onjuist is, dat u de mensen hebt gezegd, dat hun deze zou worden kwijtgescholden.

A. Daar is geen kwestie van.

De Voorzitter: Dan dank ik u zeer voor de verstrekte inlichtingen en ik sluit het verhoor.

A. G. VAN TRICHT.

SCHILTHUIS, voorzitter.

ROOSJEN.

STOKVIS.

GERRETSEN, griffier.