1. ADRIAAN MATTHEUS DE JONG

ZITTING VAN DONDERDAG 3 MAART 1949

Plenaire Commissie

Tegenwoordig de heer Donker, voorzitter, jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen en de heren Korthals, Hoogcarspel en Koersen, leden, alsmede de heer Duisterwinkel, griffier.

Punten van het Enquêtebesluit: f, l en m. Verhoor van

ADRIAAN MATTHEUS DE JONG,

oud 51 jaar, wonende te Stockholm, koopman,

oud-Consul-Generaal honorair der Nederlanden te Stockholm.

Hij legt de eed af als getuige.

De nos. 43942 t/m 43948 hebben betrekking op punt f van het enquêtebesluit.

43949. De Voorzitter: Dat was in Mei 1942; dat was in de nadagen van Rabagliati. U hebt dus met hem die afspraak gemaakt?

A. U weet ook de aanleiding, waarom ik met hem die afspraak maakte?

De Voorzitter: Neen.

A. Wij zaten met allerlei vrijwilligers in Zweden, die wij niet kwijt konden. De situatie in Zweden was in vele opzichten catastrophaal. Wij hebben de heer van Nagell gehad als gezant en die is, om hoogst onbegrijpelijke redenen voor ons in Zweden, afgezet, waardoor wij geen gezant meer konden hebben, maar alleen een chargé d'affaires. Een gezant was geaccrediteerd bij de Koning, een chargé d'affaires bij de Minister van Buitenlandse Zaken. De Koning mocht geen fout doen door Nederland te erkennen; de Minister van Buitenlandse Zaken blijkbaar wel. De chargé d'affaires werd de heer

Scheltus, die uit Noorwegen naar Zweden was gevlucht, een man, die op de hoogte was van de situatie in Scandinavië. Hij is het een korte tijd geweest, werd vervangen door de heer de Decker, daarna door graaf van Regteren Limpurg en daarna door Teixeira. Ik heb onder vijf gezanten moeten werken, wat geen kleinigheid is, maar waarover wij thans spreken, voltrekt zich alleen onder de periode van de heer Scheltus. Ik ben vanmorgen over de vluchtelingenzorg in een andere commissie gehoord, maar dit staat volkomen vrij van elkaar. Ik heb vanmorgen een merkwaardigheid naar voren gebracht, die ik zelf in 1944 heb ontdekt na een bezoek aan Londen. In een voordracht, in Zweden voor de Hollandse kolonie gehouden, heb ik naar voren gebracht: wij moeten er op voorbereid zijn na de bevrijding, dat wij met drie mentaliteiten hebben te maken. Eén van de Nederlanders uit het bezette gebied, die al die ellende van uit dat oogpunt bekijken; één van de Nederlanders in neutrale landen, en of dat Spanje, Portugal of Zweden was, doet er niet toe; één mentaliteit van de Nederlanders in de oorlogvoerende landen, dus Londen of Amerika, waar graaf van Regteren Limpurg, respectievelijk Teixeira vandaan kwamen. Dat is een heel andere mentaliteit. Wanneer wij een gezant krijgen, die niet weet, hoe de toestand in Zweden is, die alleen Zweden op het moment bekijkt, zoals hij er in andere landen, Amerika, over had gesproken, dan is het moeilijk om elkaar te begrijpen, want allen hebben alles zo verschillend meegemaakt. Vluchtelingen, die uit Nederland naar Zweden kwamen, meenden, dat de Zweden moesten dansen naar het pijpen van de Nederlanders. Zij konden niet begrijpen, dat de Zweden neutraal wilden en konden zijn, en dat is een grote moeilijkheid geweest. Zweden moest naar alle kanten neutraal blijven. Het stond onder zware druk van Duitse kant en er zijn heel wat principiële gevechten geleverd, o.a. tussen mij en de Duitsers op Zweeds grondgebied, waarbij wij steeds moesten uitzien, hoe wij konden werken zonder tegen de Zweedse neutraliteitswet in te gaan. Wij hebben heel dikwijls daartegen moeten zondigen.

43950. De Voorzitter: U vertelt dit in verband met de afspraak, welke u hebt gemaakt met Rabagliati?

A. Wij hadden op dat ogenbik veel vrijwilligers in Zweden en de afvoer was ongeveer nihil. Eerst gingen enkele vrijwilligers via Moskou Wladiwostok—Tokio naar Canada; later is nog een partij via Moskou en Iran gestuurd, maar dat is ook spoedig afgelopen. De toevloed werd steeds groter en er was geen afvoer. Koeriersvliegtuigen bestonden er eigenlijk niet en de enkele, die er waren, namen alleen belangrijke Noren mee naar Engeland.

Als wij met een paar honderd vluchtelingen zaten, zaten de Noren met tienduizenden. Dat was een broedervolk, dat heel anders werd behandeld. Wij zaten al moeilijk genoeg met die paar honderd vluchtelingen. De toestand werd steeds moeilijker. Er waren er bij, die doelbewust naar Zweden kwamen en naar Engeland wilden, en als dat niet ging, vonden zij, dat dat onze schuld was. Ik ben naar Engeland getogen om te trachten daarin verandering te brengen en te bereiken, dat wij afvoer van vluchtelingen zouden hebben. Viruly, de piloot, was ook in Zweden. Ik wist, dat wij hard piloten nodig hadden. Viruly was goed bekend in Londen; hij werd tegengewerkt om naar Engeland te gaan. Viruly was o.a. de aanleiding, waarom ik in Londen ben gaan praten. Minister Albarda was met hem goed bevriend; hij wist alles van Viruly af. Viruly had een defaitistisch boekje geschreven vóór de oorlog, doch hij heeft, toen de oorlog uitbrak, onmiddellijk zijn diensten aangeboden aan Nederland. Minister Albarda heeft tegen mij in Londen gezegd: „Er zit hier ergens een kerel, die Viruly tegenwerkt, maar ik kan hem niet uitvinden." Ik ben overal geweest, totdat ik bij Rabagliati kwam en hem vroeg of hij wist wie Viruly tegenwerkte, waarop hij bevestigend antwoordde, dat hij het was. De reis, die ik toen maakte, was in hoofdzaak om de afvoer van vluchtelingen te bevorderen.

De nos. 43951 t/m 44048 hebben betrekking op punt f van het Enquêtebesluit.

De Voorzitter: Ik dank u voor de inlichtingen, die u ons verstrekt hebt en ik sluit het verhoor.

A. M. DE JONG.

DONKER, voorzitter.

WTTEWAALL VAN STOETWEGEN.

KORTHALS.

HOOGCARSPEL.

KOERSEN.

DUISTERWINKEL, griffier.