JAN HERMAN VAN ROIJEN

ZITTING VAN WOENSDAG 23 AUGUSTUS 1950

Plenaire Commissie

Tegenwoordig de heer Donker, voorzitter, jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen en de heer Koersen, leden, alsmede de heer Huigens, griffier.

Punten van het Enquêtebesluit: j, l, m en o. Verhoor van

Dr. JAN HERMAN VAN ROIJEN,

oud 45 jaar, wonende te 's-Gravenhage, Hr. Ms. ambassadeur,

benoemd te Washington.

Hij legt de eed af als getuige.

De nos. 82629 t/m 82634 hebben betrekking op de punten j en o van het Enquêtebesluit.

82635. De Voorzitter: Hoe lang bent u na uw arrestatie in Januari 1944 gevangen gehouden?

A. Twee maanden; daarna ben ik vrijgelaten. Ik dacht toen, dat ik gearresteerd was wegens mijn lidmaatschap van het Vaderlands Comité en dat ook de andere leden van dat comité gearresteerd waren. De Duitsers waren echter op een volkomen fout spoor; zij dachten, dat ik behoorde tot een organisatie, die mensen naar Londen hielp ontvluchten. Dat was een organisatie uit Antwerpen, waarin zaten mr. J. Strengers, van Boetzelaer en freule van Vredenburch. Ik kende wel het bestaan van die organisatie, van die groep, maar had deze altijd enigszins als amateurs beschouwd, hetgeen ik gevaarlijk achtte. Ik heb mij daarmede dan ook niet in zeer sterke mate ingelaten. Het enige, dat ik gedaan heb, is, dat ik de advocaat mr. Meerburg uit Enschede deze mensen aangewezen heb, toen deze het land uit moest. Ik heb Meerburg medegedeeld, dat de groep naar mijn weten uit 100 pct. betrouwbare vaderlanders bestond.

82636. De Voorzitter: Is hij geslaagd?

A. Hij is tot Zwitserland gekomen, heeft daar echter een grenswacht ontmoet, is omgekeerd en weer in Nederland teruggekomen.

Die mensen waren 100 pct. betrouwbaar, maar niet erg deskundig. Toen men van Duitse kant ontdekte, dat ik niets met die beweging had uit te staan, heeft men mij vrijgelaten. Ik weet echter tot op de huidige dag niet waarom.

De Voorzitter: Daar zijn allerlei verhalen over. De naam van de heer Kersten wordt in dat verband genoemd.

A. Ik weet o.a, dat de heer Kersten daaraan misschien heeft medegewerkt, hoewel er alweer andere tekenen zijn, die op het tegendeel wijzen. Toen de heer Kersten daarnaar werd gevraagd, heeft hij gezegd: dat weet ik niet!

Hij heeft in ieder geval een papier gekregen, waarop achter mijn naam stond: entlassen. Ik zat o.a. met Bannier van Koloniën. Bannier is de dag vóór mijn vrijlating vrijgelaten. Hij genoot niet de bescherming of tussenkomst van de heer Kersten. Ik weet zeker, dat aan de heer Kersten is gevraagd zijn tussenkomst voor mij te verlenen. Dit is langs een omweg gegaan door mijn vrienden de Vogels, die door middel van hun familiebetrekking met Reijers Kersten hebben bereikt. Hij is in elk geval wel benaderd. Toen ik vrijgelaten was, ben ik onmiddellijk ondergedoken in Den Haag, totdat ik naar Engeland ben vertrokken. Op een gegeven moment is bij mij gekomen de Koster uit Leiden. Hij woonde in Wassenaar. Hij was mij bekend als een volkomen betrouwbaar ondergronds werker, die verbinding met Londen had. De Koster zei mij: ik heb een bericht, dat blijkbaar is bestemd voor de heren Drees, Bosch van Rosenthal, Cleveringa en een paar anderen; ken jij één van die heren?

Ik heb daarop geantwoord: Als je wilt, kan ik je bij de heer Drees introduceren. Dit is gebeurd; ik heb de Koster bij de heer Drees geintroduceerd. Dat is het begin geweest van het contact voor de oprichting van het College van Vertrouwensmannen.

De nos. 82637 t/m 82661 hebben betrekking op de punten j en o van het Enquétebesluit.

J. H. VAN ROIJEN.

DONKER, voorzitter.

WTTEWAALL VAN STOETWEGEN.

KOERSEN.

HUIGENS, griffier.