214 Ambitieus

AMBITIEUS


Een karretje vol asfaltbrokken zeul ik met me mee,

van een aannemer gekregen.

Ik trek langs ‘s Heren teer als onbezoldigd employé

der rijks- en and’re wegen.

Bij ied’re onvolkomenheid - een breuk, een kuil, een gat -

beoordeel ik mijn waren,

om daarop ogenblikkelijk - want alles moet weer glad -

de klus gezwind te klaren.

Ik meet, ik bik, ik beitel en ik boor

(dat laatste om mijn extra harde spijkers niet te krommen).

Met lijfsgevaar (de auto’s razen door,

men houdt met mens of veiligheid geen rekening, potdomme!)

herstel ik een oneffenheid subiet,

om verder leed en ongemak der rijders te voorkomen.

Bedankjes krijg ik zelden, bijna niet.

Van schouderklopjes kan ik enkel dromen.

Ik sla gestaag mijn nagels - met het grootste overleg -

de voorgeboorde rijbaan in, doch oogst, wat ik u zeg,

erkenning noch bewondering. Vooruit maar, da’s dan pech.

Geen ziel die mij ziet zwoegen, maar ik timmer aan de weg!

© Vin 2016