KIEN-OLOOG
De mensen van’t asiel bezwoeren: “Mak’lijk te verzorgen”,
dus ging ik met een kwispelende mensenvriend naar huis.
Een windhond, een afghaanse,
een prachtig, sierlijk dier.
Men wees ons na (“Daar gaan ze!”),
Ik groette, blij en fier.
Diezelfde dag nog, evenwel, begonnen al de zorgen;
want afgaan, nou dat deed ‘ie! Zei er iemand - per abuis -
de omineuze woorden
“Ga af!”, dan kreeg men spijt,
niet wetend met welk groot gemak
zo’n beest veelvuldig schijt!
Op straat ontstond de narigheid gewoonlijk elke morgen
met snuffelen aan alleman (aan achterkant en kruis),
wat al te vaak weer leidde
(men roept het vóor je’t weet)
tot die hoogst vermaledijde
hier reeds vermelde kreet.
Al snel kreeg ik de neiging om die lieden fluks te worgen,
die bange, kuise bibberaars - hun kindertjes incluis -,
want achter ons, daar lag een spoor
van dampend verse hopen.
Een bruine smet op menig stadsplavuis.
Men wees ons na (“Daar gaat dat tuig! Gespuis!”).
Helaas, dan was er ook nog eens deel twee van zijn benaming.
En winderig, mijn god, dat was ‘ie ook!
De stank trok in m’n kleren, en ik rook
nu niet bepaald - u zult het grif beamen -
naar rozen of viooltjes of cyclamen.
Men wees ons na met afschuw op’t gezicht.
Een korte analyse en een schappelijke raming
van hondenuitlaatcenter ‘Fikkie-fit’
verhielp alle problemen, want er zit
een knalpot met een filter, plus vergaarbak
bevestigd aan mijn vriend die eender wáar kakt.
Voorwaar, is dat geen heugelijk bericht?
Bevrijd ben ik, en mateloos verlicht!
Het hondegat is hierbij dus gedicht.
© Vin 2016