IN GOEDE HANDEN
Ik kwam hier binnen met een schram
( ‘k had me gesneden bij het scheren ),
checkte in op Eerste Hulp en vóor’k het wist
was ik van kruin tot zool verlamd
( een ruggeprik ) en uit de kleren,
werd ik voos befriemeld door een internist.
Zeven verpleegsters, een chirurg en wat publiek
gaven hun oordeel en begonnen prompt te snijden.
Mij scheen de hele entourage taamlijk ziek,
maar zag geen kans me uit m’n laesie te bevrijden.
Daar ging m’n linker nier eruit
- hij werd vervangen door een dweiltje -,
rap gevolgd al door de rechter - waar een spons kwam, wat een gein!
Vier meter darm - een fikse buit -
belandde in een ranzig teiltje,
voor een boodschap kreeg het arm restant een tas van Albert Heyn.
Voor mijn lever kwam een schnitzel,
voor mijn blaas een lek vergiet.
Ik was er gans niet van gediend,
maar protesteren kon ik niet.
Toen ik uiteind’lijk werd gedicht
- met een paar oude stukjes plakband -
kreeg’k een kaartje met ‘de allerbeste wensen’.
Hoogst attent, maar toch, wat waren dit voor mensen?
Slecht geschoold wellicht, gesjeesd, iets in die trant?
Maar nee, wat bleek - verhip, hoe int’ressant! -,
‘t was een staaltje werk geweest van artsen zonder grenzen.
© Vin 2010