DOOD SPOOR
Ze hadden hem gloeiend te pakken!
De bekentenis enkel een formaliteit.
Zelfvoldaan stapte Ooms de ‘verhoor’ in.
Met zijn grote begaafdheid, zijn messcherpe geest
( zelden was er een kop zo scherpzinnig geweest ),
zou hij ieder woord wegen, geen komma ontging
zijn tot sonar geslepen gehoorzin.
Weliswaar was zijn klant er op heterdaad bij,
voor zijn meesterbrein bovendien echt geen partij,
toch bestond er die kwestie nog van een verklaring;
eerst met zijn paraaf ging die ploert in bewaring,
en zelfs wie hij wás moest nog vastgesteld worden,
dit vroeg om doortastend recherchegenie.
Wel, geen ander dan hij was zo grenzeloos gis,
dus vriend X zou gebiecht hebben vóor hij het wist,
en al zaten zijn afdrukken niet in’t register,
een speurder als hij, zo briljant, nu, die wist ‘r
een naam uit te trekken hoor, twijfel maar nie!
Maar bizar, na een uur ondervragen
zat het onderzoek hopeloos vast.
Onvoorstelbaar, dacht Ooms, aangeslagen.
‘K heb hem ondanks m’n klasse nog niet overklast.
Ook al ben ik verbluffend geniaal dan,
geen idee wie die gladjanus is
die - dat dénkt ‘ie - met mij aan de haal kan.
Nou, ik dacht ‘t toch nie!
Dat figuur gaat straks mooi in de cel.
Goed, ‘t gros van de feiten bekent ‘ie,
Maar hijzelf is nog steeds ónbekend.
Hij zegt keer op keer stug: “Ik ben Bennie”.
Dat kan zijn, dat mag wezen,
doch óp schiet ‘t nie,
want de vraag blijft: wie is ‘ie dan wél?!
© Vin 2006