DE STRANDJUTTER
Het was eenzaam en armoedig op het eilandje van Sul.
Heel zijn lange leven knoopte hij de eindjes
aan mekaar met stukjes touw die tussen allerhande spul
op de vloedlijn lagen, grote soms, meest kleintjes.
Hij was tachtig nu, getaand en kaal, geen kies meer in zijn kaken,
en zijn dromen ebden weg met elk getij.
Eénmaal slechts zo graag had hij de kreet ‘eureka’ willen slaken,
bij het vinden van een schat na averij.
Maar zie aan hoe ondoorgrondelijk Neptunus’ wegen zijn,
gistermorgen stond zijn foto in mijn dagblad.
In geen maanden reeds was er een heuse schipbreuk meer geweest,
maar toch lág er iets, en - juist ja - Sul die zág dat.
Met een glunderende glimlach kijkt hij grijnzend
in de camera der Vloedlander Courant,
en daaronder meldt hij, filosofisch peinzend:
‘Ach, wat lood is voor de éen,
dat kan voor een ander goud zijn.
Nu ik jaren minder oud schijn,
ben ik rijker dan voorheen.’
Met de foto in mijn handen
kijk ik glazig naar zijn nieuw bezit,
het authentieke kustgebit:
een mond vol haaietanden.
© Vin 2011