29 Het vonnis

HET VONNIS


Op het schavot,

met de beul aan zijn zijde,

niets meer te zeggen,

niets aan te doen,

niets om zich nog

van de neergang te redden…

enkel een zwaard

en een plas vermiljoen.

Had hij niet net

weer zo’n aanval gehad

- ach, hij had ze steeds vaker nu,

periodiek -

op zo’n rottig moment nog wel,

zodat het buigen

onmogelijk werd

door die rotreumatiek,

dan had hij de koning

gewis niet beledigd

zoals hij dat nu

helaas wel had gedaan -

ijdele hoop

van een vorst te verwachten

daar in het voorbijgaan

voorbij aan te gaan!

De straf voor die wandaad,

die stijfheid der leden,

insult Zijnes Hoogheids,

dat gruw’lijk affront,

viel niet te ontlopen,

vandaar dan ook dat hij

met knikkende knieën

te wankelen stond.

Ja, nú was ‘t over,

dat zou je nét zien,

nú had hij geen last meer

van nek, knie en ruggegraat,

elk van zijn botten

deed bevend een samba,

verlost van zijn rigor,

maar wel net te laat!

Daar klonk het bevel reeds,

daar zoefde het zwaard,

en olijkjes

als een lichtzinnige losbol

maakte hij zomaar,

- bewijs der genezing -

toch mooi nog maar even

een prachtige koprol!


© Vin 2002