83 Ouwe spinster

OUWE SPINSTER


“Dag tante Miep, hoe gaat het?”

“Dag lieve kleine jongen.

Wat leuk dat je me opzoekt.

Kom bij me zitten, ik vertel.”

“Da’s goed, maar niks verzinnen hoor!

Je liegt elk woord, zegt mama steeds.

Ze vindt dat je een kletskous bent.

Ik niet hoor, ik geloof je wél.”

“Verstandig, lieve knul,

want ieder woord is waar.

M’n zus gelooft ook niks,

haast alles vindt ze raar.

Toen ik haar pas nog, deze week,

mijn nieuwgebreide vest liet zien,

en zei dat het gemaakt was

van m’n eigen grijze haren,

toen maakte ze me ook al uit

voor… ach, laat ook maar zitten kind.

Je ziet hoe glad mijn benen zijn,

ik hoefde slechts te sparen.

Ik pak m’n maaimachien

waarmee’k wat op en neer rol,

en voordat ik het weet

heb ik een hele lading scheerwol.”

“Geloof ik best hoor, tante Miep,

en ook je snor en baard zijn weg!

Zo zie je er veel jonger uit.

Wie weet, straks krijg je zelfs nog sjans!”

“Wat ik je brom, m’n kerel!

Vanavond ga ik weer op pad.

Als ik m’n nieuwe jurk aandoe,

dan maak ik vast een goeie kans!

Ik breide ‘m van glaswol,

hij schijnt dus lekker door,

zo’n ruitpatroontje, mini,

daar vallen mannen voor!”

“Geloof ik niet, nou lieg je tóch!

Daar ben je veel te rimp’lig voor,

en ook te netjes, hoop ik, of

ik ga me voor je schamen!”

“ ‘T was een grapje, lieve guit.

Ik ben een brave tante hoor,

die jurk trek ik alleen maar aan

met afgeschermde ramen.

Doe jij ze maar eens dicht,

m’n ijzeren gordijnen,

met staalwol zelf gebreid,

dan zien ze ons niet, kleine.

Je tante in zo’n doorkijkding,

dat wil je, denk ik, vast wel zien?

Dan kleed ik me toch even om?

Een ogenblik geduld, m’n schat.”

“Verhip! Is ‘t zó laat alweer?

‘T spijt me hoor, dan moet ik weg!

Ik moet nog eh… een boodschap doen.

Vergat ik toch maar mooi zowat.”

“Da’s jammer vent, afijn,

een and’re keer dan maar.

Kom gauw maar weer eens langs,

de prik staat altijd klaar!

Hier heb je nog een zakcent mee,

koop daar maar fijn wat snoepgoed van.

Ik kan het mak’lijk missen hoor,

al heb ik een pensioentje dan.

Ik zit niet meer zo krap, wat heet.

Pak aan, ik heb ‘t bij de vleet.

Wat zeg je dan, m’n kleine scheet?”

“Nou… tjonge!”

“Geen punt, lief, ik verdien wat bij

met houtwol van de zagerij,

waarvan ik dan weer balken brei.

Dag jongen!”

© Vin 2006