DIAGNOSE
“Geheel verknipt!”, sprak dokter Mertens,
zittend rond de dunne nek
van collega dokter Drevel
die op zijn beurt ietwat gek
met zijn lichaam manoeuvreerde,
daar hij, ondanks hoogtevrees
op de schouders balanceerde
van collega-arts Van Heesch.
“Ik zou zeggen”, klonk daaronder
het benauwde stemgeluid
van professor doc. Van Buren,
“last van waanzin én waanzuit!”
“Hoogstmesjogge, zonder twijfel”,
merkte Riencks-van Mortel op,
die zich onder doc. Van Buren
vasthield aan de paarse kop
van geneesheer Oppenzoller,
trillend als een juffershond,
met twee grote, fletse ogen
angstig starend naar de grond.
”Wat u zegt!”, klonk daar beneden
uit geleerde nummer acht
(zeven kon van schrik slechts zwijgen).
“Kierewiet! Net wat ik dacht!”
Dáar weer onder hield zich Coenen
in een wankel evenwicht
slechts met moeite in positie
- hij had tóch al last van jicht -,
maar de werk’lijk zware lasten
hadden zij die onderaan
de geneesheertoren stonden:
Zevenhutten en Verbaan.
Enkel een paar vage kreunen
brachten zij nog zwetend uit,
daar hun vlotte spraakvermogen
door de and’ren werd gestuit.
Op een afstand van vier meter
- voor zijn eigen veiligheid -
stond het onderwerp der studie
van de psycho-faculteit
hoogstgeïnt’resseerd te kijken
naar de zuil vol wetenschap
die hij op haast speelse wijze
daar gebouwd had, voor de grap.
Met een kinderlijke glimlach,
een geobsedeerde blik,
schuimend kwijl op beide lippen
en een lichte zenuwtic,
hoorde hij tot zijn genoegen
hoe de heren medici
langzaam tot een slotsom kwamen
in volkomen harmonie;
elf paar bloeddoorlopen ogen,
alle strak op hem gericht,
schoten vuur terwijl de monden
opengingen en weer dicht
tot zij, zich synchroniserend,
met gezwollen hoofd en nek
brulden, allen op een rijtje, unisono:
“Stááápelgek!”
©Vin 2003