KOP HOUWE!
Zoals steeds kwam zijn vrouw er weer tussen,
scherpgebekt en gevat als ze was.
Het maakte Ad enkel nog driftiger,
vastbesloten gaf hij nóg een dot gas.
Hij was moe van haar eeuwige weerwoord,
van haar voorwoord, haar nawoord, haar stém,
ja, door haar was hij moe van zijn leven,
sufgetergd, maar nu was het aan hém!
Geen kleineringen meer door haar bijtende grappen,
spitsvondige sneren te on- of te pas,
en voorbij met het snedige interrumperen,
zometeen was ze enkel een zwijgend karkas!
Met een grimmige blik in zijn ogen
stoof hij af op de nad’rende tram.
Voor het laatst klonk haar snerpende stem in zijn oren,
heel alert en opmerkzaam: “Ad! Rem!”
© Vin 2003