9 – 28 september, Jacaré, Brazilië – Îles des Saluts, Frans Guyana, 1351 mijl. Maandag vertrekken we dan toch echt, want crew en Inísh zijn er klaar voor, de gribfiles beloven een mooie bakstagwind tussen 10 en 15 knopen voor de 10 dagen die we nodig denken te hebben, de voorraden zijn aangevuld en het is mooi weer. We nemen afscheid van onze nieuwe vrienden en kennissen en dan ga ik afrekenen bij Francis, mede-eigenaar van de marina. En dat is even een domper, want ondanks mooie woorden en e-mails brengt hij ons alles in rekening, wat vanwege ons mooring-incident gratis of gereduceerd zou zijn. Ook wordt er niet meer gerept over toegezegde vergoeding van onze schade (nou had ik dat laatste ook niet nodig gevonden, het risico blijft voor ons). Ik had al zo'n voorgevoeletje, woest ben ik. Ik wil Nicolas spreken, tenslotte hebben we met hem de afspraken gemaakt en Francis spreekt rudimentair Engels. Nicolas accepteert direct mijn bezwaren, in plaats van 3800 reais betalen we 2700 (ca. € 650) en we kunnen tenslotte tevreden vertrekken, al blijft er iets hangen achterin 't hoofd. Ik ga nog even langs bij Artemis, die met ons zullen zeilen, ze staan een beetje te tobben over het afvaren vanwege de sterke ebstroom. Ik zie het probleem niet zo, want ze liggen met een boeglijn van twee bootlengtes aan een mooring, boeg in de stroom, kont naar de kant. Dus als ze een boeglijn vastmaken aan het schip, die door de ring op de mooring halen en terug naar het schip voeren, kunnen ze tegen de stroom in naar de mooring verhalen en daar vandaan zo wegvaren. Ik zeg het twee keer tegen Miles, maar óf het komt niet over, óf hij heeft er geen vertrouwen in, en hij is hier de schipper. Ze wachten op hulp. Wij gaan vast. Voor ons is de afvaart makkelijk, want we liggen sinds vrijdag aan het aanmeldponton vanwaar we met ieder tij zo kunnen wegvaren. De marina-mannen Attilio en Galeco helpen ons met de lijnen en daar gaan we. Vaarwel Jacaré.
Het grootzeil gaat omhoog met het “standaard-rif” erin, even later rollen we de genua uit en glijden met een half windje en een lekker gangetje vanwege de ebstroom op vlak water de rivier af, langs Cabadelo naar buiten. Halverwege tussen Jacaré en Cabadelo krijgen we een oproep op kanaal 16 van Artemis, dat ze niet meegaan omdat het wegvaren is mislukt en ze nu dwars tegen de steiger liggen gedrukt met wat schade. Ze gaan waarschijnlijk over een paar dagen, jammer.
Eenmaal op zee is het gedaan met de rust. We moeten aan de toenemende wind tegen kustrollers opboksen en dan komt de stress weer even binnensluipen: Gaan we de wind krijgen die we verwachten of wordt het meer? Is de zee niet ruiger dan anders? Zou er niks stuk gaan? Zijn we niets vergeten te repareren? Altijd weer die eerste uurtjes van een tocht. Ook nog na zes jaar. We weten dat we dit hebben, we weten dat het (meestal) niet nodig is, maar toch. Josien slaapt nog altijd slecht die laatste nacht voor een afvaart. Maar als we later afvallen langs de kust wordt de zee al snel regelmatiger en achter in, evenals de wind. De boom gaat er weer uit en we varen als vanouds melkmeisje met een heerlijk windje, een blauwe lucht met wat onschuldige wolkjes en we genieten! Dat zal zo blijven tot Île des Saluts, een poosje neemt de wind toe tot ruim 20 knopen, maar dat konden we toch fluitend hebben?
Het is stil op zee, weinig vrachtschepen, geen vissers, en als we op diep water komen begint de stroom mee te lopen tot we na een paar dagen regelmatig 8 knopen over de grond klokken! Het betere werk. We hadden tien dagen gerekend tot onze tussenstop, het worden er minder dan negen, want op 28 september laten we om 9 uur lokale tijd ons anker vallen onder Îles des Saluts, we hebben dan een daggemiddelde van 150 mijl gehaald, met een max. van 169 mijl. We zijn weer trots op kleine Inísh. Maar we hebben nog meer om trots op te zijn, want we zijn weer terug op ons eigen noordelijk halfrond . . .
. . . én we hebben vannacht ons vijf jaar oude kielzog gekruist voor de kust van Degard de Cannes. We hebben nu echt de wereld omzeild.
Als klap op de vuurpijl krijg ik een smsje via de satphone van Marije dat ze een leerstoel krijgt aan de VU. Wauw, mijn dochter wordt professor, wat ben ik blij voor haar!
Regelmatig worden we bezocht door scholen kleine en grote dolfijnen. Een keer krijgen we een luchtshow van een paar joekels van bottlenose dolfijnen.
Iedere dag gaat de vislijn eruit, met als resultaat één klein wahoe'tje die we z'n vrijheid maar teruggeven, te veel werk om schoon te maken, zo'n ukkie. De ankerplek bij Île des Saluts valt ons wat tegen, hobbeliger dan verwacht en de eilandjes vinden we ook niet superbijzonder. We vinden het niet de moeite waard om onze dinghy op te blazen en het eiland te bekijken, waar nog de ruïne van het gevang van Papillon moet zijn. Misschien zijn we te blasé geworden? Of gewoon een beetje moe? Of te warm, 35 graden hier. We blijven lekker in de kuip, later wordt de ankerplek wat rustiger en we slapen bij. We gaan snel door naar ons geliefde Domburg.
29 – 30 september - Îles des Saluts, Frans Guyana – Domburg, Suriname, 213 mijl. Donderdagochtend vertrekken we om zes uur bij dageraad voor de 180 mijl naar Suriname, om vrijdag op de middagvloed de dertig mijl Surinamerivier op te kunnen varen. Het zal om 10:30 laag water zijn bij de uiterton. Waren de afgelopen negen dagen genieten, de laatste loodjes zijn vervelend en vermoeiend. Bijna geen wind, behalve een paar uur halve wind midden in de nacht, dus veel motor aan, we hebben een deadline. Bijna geen stroom mee, waarschijnlijk omdat we dichter onder kust op 20-30 m. diepte blijven.
Daardoor barst het van de vissers in alle soorten en maten alsook van de drijfnetten met flikkerlichten erop, continue moeten we uitkijken en uitwijken voor al die feestverlichting. Van slaap komt dus niks deze nacht. Als we dat vooraf hadden geweten waren we verder naar buiten gegaan. Maar achteraf is het mooi wonen (en varen).
Toch, aan alles komt een eind, ook aan een schier eindeloze 180 mijl naar de uiterton van de Surinamerivier. En waar we de vorige keer een giga-bui over ons heen kregen, dieselen we nu op zonovergoten water, met een lome swell achter ons aan, langs de groene tonnen, die hier geheel Amerikaans aan bakboord liggen, door de toegangsgeul naar de ingang van de rivier. Het is erg ondiep, vier meter in de geul, 1-3 ernaast. Met een wijde boog varen we dan langs de zandbanken en eerste mangrove begroeiing de rivier op in gezelschap van twee binnenlopende vissersboten. De snelheid neemt toe met de vloed tot we tenslotte op de rivier weer acht knopen lopen. En dan zien we het vertrouwde rivierfront van Paramaribo weer langs glijden (zie vaarberichten 2011). We gaan weer door de Wijdenboschbrug en ervaren weer de lange tocht de rivier op tot we, tegen vieren, in de verte de mastjes van de bij Domburg geankerde zeiljachten ontwaren. Het zijn er niet zoveel. We zien de Marlijn, een Koopmans van Jelle en Nettie, die hier de marina managen en weten van onze komst. We passeren een geel jacht met Duitse vlag en een jong gezien aan boord, en daar verderop, dat witte jacht met blauwe opbouw, is dat niet Black Billy? Nee hoor, zegt Josien, BB is een tweemaster. Maar toch, ja hoor, ze zijn het. Alleen de dinghy ontbreekt, dus Sean en Lulu zijn aan wal.
Wij vinden een mooring naast BB en maken in goede samenwerking snel vast, ondanks de twee knopen vloedstroom. Zo, en nu eerst een Heineken, o nee Itaipava, om het te vieren. Intussen genieten we van het waterfront van Domburg, zo rustiek met die prachtige hoge tropische bomen en die verroeste golfplaten daken.
Maar helaas wordt het beeld vreselijk ontsierd door een gigantische stalen damwand die ze aan het slaan zijn om de zeewaterstijging (dertig mijl landinwaarts??) te bestrijden, naar we later horen cadeautje van Bouterse aan Domburg, hij moet hier vlakbij wonen aan de rivier. Volgens mij werkt dat alleen maar als je de hele rivier beschermt, maar ze doen alleen de waterkant van Domburg, dus het water loopt straks zo om die monstrueuze damwand heen naar het achterland. Intussen is het hele mooie plekje hier totaal verpest voor veel geld, bij laag water is het nog erger. Jammer Jammer.
Wat dan weer heel leuk is, bijna ontroerend: we liggen nog niet of we worden bezocht door twee witbuikzwaluwtjes, die Inísh verkennen voor hun huisvesting. Al in Jacaré hadden we gezien dat ze bij voorkeur nestelen in de giek van een zeiljacht, meestal open aan de achterkant. Zo ook de onze, maar wij stoppen die dicht als we vast liggen, want we willen het die schatjes niet aandoen, dat ze ineens op zee naar insecten moeten zoeken of dat hun nestje wordt verwoest door een aangetrokken smeerreep (die lopen door de giek). Maar ze geven zich niet zomaar gewonnen. Ze blijven zoeken naar een openingetje onder de zeilhuik en na een tijdje openen ze de aanval op de prop in de giek. Warempel hebben ze er de volgend dag al een flinke deuk in gemaakt. En het is zo mooi om te zien hoe prachtig ze kunnen stil hangen in de lucht, drijvend op hun vleugeltjes, en hoe ze in het geheel niet schuw zijn naar ons toe. Ze erkennen blijkbaar ons recht om hier ook te zijn. De volgende dag zijn ze nog steeds bezig. Josien ziet ze al met takjes vliegen, maar we zien ze nog nergens bij ons naar binnen kruipen, we houden Inísh wreed gesloten voor ze.
Als we bijna ons heerlijke koude biertje hebben genoten horen we een kreet vanaf de damwand en zien we een enthousiast wuivende Lulu, even later gevolgd door een breed grijnzende Sean, die met hun dinghy naar Inísh komen. Ze hadden ons kennelijk al gespot, want Lulu brengt vers brood en kool mee en Sean een literfles Parbo-bier. Vandaag ontkomen we niet aan de alcohol. Want als we heerlijk hebben bijgepraat en geklonken op de hernieuwde kennismaking nemen ze ons mee naar de wal in hun dinghy (wij hebben geen puf meer om de onze op te blazen) en gaan we Jelle en Nettie knuffelen. Ook de Friese vissers Gerben en Murk zijn er en nog een paar al of niet vastgeroeste cruisers. We bewonderen de nieuwe “jachtclub”, een leuk restaurantje met douches, zwembad, internet en een fijn terras. En al gauw zitten we in een grote groep herinneringen op te halen, te informeren naar elkaars huidige leven en reisverhalen op te dissen. De vermoeidheid is even vergeten, zeker na een heeerlijke koude douche. De bami is niet meer zo lekker als vroeger bij Rita, maar verder is het voor ons, relatief rijke lui, goed toeven hier, afgezien van die damwand dan. Maar we horen wel zorgelijke berichten over de inflatie, waardoor de gewone Surinamer steeds armer wordt en de economie dreigt te kelderen. Het lijkt hier Zimbabwe of Zuid Afrika wel. Waarom toch op die man gestemd? Om een uurtje of negen keren we moe maar voldaan terug naar onze Inísh en na een half borreltje storten we in en ik ben daarna een uurtje of tien totaal buiten westen. Josien slaapt slecht helaas.
ook de grote vaart neemt de Surinamerivier, hier een bulkcarrier, opstomend langs Domburg.
1 oktober – 4 november, Domburg, Suriname. Zaterdag starten we rustig aan. Josien maakt de kuip schoon en ik blaas de dinghy op. Af en toe horen we het bijzondere geluid van de brulapen vanuit het regenwoud verderop. Ik schrijf aan dit verslag en om een uur of twaalf gaan we roeiend naar de kant, vlak voor de kentering, stroompje mee, zodat we terug roeiend weer stroompje mee zullen hebben. We verkennen en herkennen Domburg, kopen brood en een digicel simcard bij de Chinees en gaan via de jachtclub-wifi een aankomstberichtje naar het thuisfront sturen. Dan terug aan boord voor een rustige rest van de dag. En de eerste week daarna blijven we veel in Domburg. We maken de boot schoon van binnen en van buiten zodat ze er weer hagelwit uitziet, al doet onze mooring-boei helaas z'n best om met veel gebonk de antifouling weer uit te smeren boven de waterlijn na zich eerst tegen het onderwaterschip te hebben gevleid. Dit alles bij wind tegen stroom. Gelukkig is het meestal rustig of waait de wind dwars op de rivier. Het weer is veel beter dan vijf jaar geleden, we zitten nu in het droge seizoen en tot nu toe hebben we geloof ik één bui gehad en af en toe wat onweergerommel. Iedere dag zon en vijfendertig graden.
We gaan een dag naar Paramaribo om inkopen te doen: een nieuwe afsluiter voor het toiletje en een paar nieuwe korte broeken voor de schipper. We eten roti in de stad, want in Domburg bestaat in de warungs (eettentjes) het Javaanse menu uit bami met kip, nasi met kip of suoto (kippensoep met ei, groente en rijst). Ook zijn er veel plaatsen waar je bruine bonen met rijst kunt kopen, het nationale Creoolse gerecht, denk ik. En dat alles voor de prijs van SRD (Surinaamse dollar) 10-30, € 1,20-3,60. Daar kun je niet voor gaan koken. In de jachtclub is het wat duurder, maar die hebben dan ook fish&chips. Of pasta met kip. Of kroketten en bitterballen. Het bier hier is het eigen Parbo, kun je in een djogo krijgen, een literfles, waaruit iedereen meedrinkt, zodat het lekker koud blijft, maar er zit een risico aan!
Het transport naar Paramaribo gaat met de zeer onregelmatig rijdende mini-busjes, die vertrekken als ze vol zijn. Gelukkig krijgen we heen een lift van Jelle en Nettie, na drie kwartier wachten, terug is het busje bijna vol als we aankomen bij het busstation. We hernieuwen de kennismaking met Irene, die ons vijf jaar geleden de pompelmoes leverde en nu weer. Wat zijn die overmatige grapefruits toch verrukkelijk, en gigantisch, aan samen één hebben we meer dan genoeg. Maar dan wel iedere dag.
We wandelen een keer langs de rivier buiten Domburg het bos in, zien daar wat oud-Hollandse waterwerken en zowaar een aapje dat ons begluurt vanachter een palm. Even later wordt 'ie zo zenuwachtig, dat hij zich zo'n meter of tien naar beneden laat vallen en via het struikgewas maakt dat'ie wegkomt.
De volgende zaterdag gaan we naar Laarwijk, een voormalige plantage (zie 2011), waar we toen kennis maakten met Henri Daarman en z'n vrouw, die gelukkig thuis zijn en heel blij om ons te zien. We worden weer zeer gastvrij ontvangen en onthaald op bakbanaan en bananenchips, vers uit de wok.
Die avond vaart hij langs in het ferrybootje voor z'n nachtdienst in de stad en roept luid om ons te groeten. Leuk.
Maandag 10 oktober huren we samen met de Black Billy's een autootje voor 10 SRD per dag waar Josien en ik dinsdag mee naar Paramaribo gaan en vanaf woensdag rijden we met z'n vieren drie dagen de jungle in. Eerste dag naar Brokopondo en Brownsberg, een heuvelmassief ten westen van het stuwmeer, waar we 's middags mooi wandelen in het regenwoud met als eindpunt een weids panorama over het meer, we horen aan weerszijden de brulapen in stereo, en van jarige Frans krijg ik een mailtje dat hij misschien toch een stukje wil meezeilen. Geen apen gezien helaas, wel een capibara, maar die is te snel weg voor een foto. 's Avonds heerlijk op ons gehuurde balkonnetje uitkijken over het meer en genieten van de rust, de mooie vogels en vlinders. Later zien we rond de balkonlamp een ware slachting. Om de lamp cirkelende insecten, langzaam maar zeker ingesloten door een zevental gekko's, die een heerlijk maaltje hebben zo. De laatste zeven kilometer naar Brownsberg waren wel een bezoeking, via een hele slechte gravelweg met hobbels sleuven en kuilen. Gelukkig is Sean gewend aan de bush in Australië, hij loodste ons er prima doorheen.
Donderdag rijden we door naar Atjoni, een dorpje ten zuiden van het meer, aan de bovenloop van de Surinamerivier, waar de weg ophoudt en het vervoer verder gaat met (modern gemotoriseerde) korjalen. Bij de VVV-juffrouw boeken we ter plaatse een overnachting incl. drie maaltijden voor SRD 85 p.p., terwijl het korjaal-vervoer (drie kwartier varen over de rivier incl. twee flinke stroomversnellingen) SRD 60 p.p. kost. Eigenlijk hebben we alle vier zoiets van: we hoeven niet zover te varen want we varen al zoveel, maar achteraf blijkt het toch een “de moeite ten volle waard” keuze, want de rivier meandert hier prachtig, het zicht op het woud en de dorpjes en de dorpsbewoners aan de rivier is mooi en . . .
onze bootsman vertoont sublieme stuurmanskunst, het lijkt Palmerston wel (zie 2012).
De mensen van hier lijken niet zo blij dat we komen. Het zijn allemaal bosnegers, vroeger de jungle in gevlucht om aan de slavernij van de Hollanders te ontkomen, en daarvan lijken ze zich nog steeds bewust. Foto's nemen wordt al helemààl niet op prijs gesteld. Tenzij je een zakelijke relatie hebt, zoals met de bootsman. Die straalt als ik hem complimenteer met z'n vaarkunst. Ook de resort-eigenaar, die ons heel hartelijk begroet, heeft geen bezwaar.
Het “resort” is basic (hoe kan het anders voor die prijs) maar prachtig gelegen. Ons “huis”, ietwat eufemistisch “honeymoonsuite” genoemd, want met gescheiden bedden, heeft grandioos uitzicht over twee stroomversnellingen en een stuk rivier, waar we dan ook onmiddellijk induiken, want wat is het warm, in de rivier ook trouwens. Daarna douchen onder een ijskoud pisstraaltje water.
We hebben geen puf meer voor lange wandelingen, dus we kletsen wat, genieten van het uitzicht en gaan om zes uur aan de, jawel, bami met kip. Nescafé toe. En dan weer naar ons balkonnetje voor een goed gesprek en een paar (zeemans)liedjes en biertjes. De vleermuizen vliegen ons om de oren en om negen uur gaan we onder de klamboe. We hebben geen last van insecten maar wel van een slechte matras.
Vrijdag om zeven uur op (onze normale tijd trouwens) om te kunnen ontbijten en om negen uur de korjaal-lijndienst terug te halen. Als je afwijkend wilt varen kan dat wel, maar dan wordt het een charter en betaal je voor de hele boot, het tienvoudige van de p.p.-prijs. Het ontbijt bestaat uit lekkere eigen gebakken Hollandse kadetjes met Amerikaanse pindakaas en jam. Nescafé erbij en zuurzak, een frisse fruitdrank. Dan gaat Lulu, onze penningmeester, betalen. Vier maal SRD 85 toch? De eigenaar moet er hartelijk om lachen. Nee mevrouw, dat was drie jaar geleden (zo oud is de folder). Nu kost het SRD 175. De inflatie ziet u. Maar wij hebben wel gisteren geboekt bij de VVV-juffrouw op basis van de officiële folder, zonder praatjes over prijsverhogingen of drie jaar oud, en ze heeft nog wel gebeld met hem voor de bevestiging. Ik word er helemaal kwaad van en omdat Nederlands toch wat makkelijker is dan Engels, en mijn verontwaardiging het grootst, geef ik hem luid en duidelijk te kennen dat wij hier helemaal niet blij mee zijn, ons gepiepeld voelen, en niet van plan zijn meer te betalen dan afgesproken. Na een kwartiertje over inflatie en parlement en van alles komt de eigenaar met de melding dat het niet ons probleem is en dat hij de afgesproken prijs accepteert. We waren van plan een fooi te geven, maar die behoefte is geheel verdampt. Hij blijft evengoed vriendelijk en vrolijk en vraagt ons in het gastenboek te schrijven. Oké dan, maar niet zonder opmerking over het incident.
Later horen we van de hier gesettelde Hollanders dat zoiets vaker voorkomt, gewoon proberen, nee heb je, ja kun je krijgen. We vermoedden al zoiets. Maar ik hou er hèlemààl niet van. Later voel ik me weer een beetje schuldig, het is ook wel tè goedkoop eigenlijk, we hadden best wat meer willen betalen voor zo'n mooie belevenis. Maar ja . . Afspraak is afspraak telt zwaar voor ons.
De terugvaart met de korjaal is weer genieten en spectaculair bij de stroomversnellingen.
Om tien uur stappen we weer in ons Toyotaatje en rijden we terug naar Brokopondo, waar we nog een kijkje aan het meer nemen bij een ander resort, “Stone Island”, dat ons wat tegenvalt.
We gaan ook nog even kijken bij “Waterland”, de marina hier, eveneens bij een resort, een paar kilometer zuid van Domburg. De steigers zien er degelijk uit, het resort is luxe, erg westers, maar de plek is zo afgelegen en moeilijk bereikbaar, dat we heel blij zijn voor Domburg te hebben gekozen. En tegen drieën zijn we daar terug. Onze bootjes liggen nog compleet en zonder brokken aan mooring c.q. anker. Alleen onze dinghy is half leeggelopen. Vòòr onze tocht heeft iemand erop zitten vissen en een paar keer z'n haakje erin geslagen. En daar kunnen inflatables niet tegen hè? Dus de luchtpomp moet mee als we 's avonds wat gaan eten in de jachtclub, waar we gezellig zitten met Jelle, Nettie en nog een paar Hollanders, met onze kersverse reisverhalen. En passant heb ik wel vier minuscule lekjes in de dinghy ontdekt en zaterdag plakken we die dicht in de hoop dat het bootje weer hard blijft.
We hebben nog tot dinsdag de auto, die we, in afwisseling met de BB's, gebruiken voor boodschappen, de Carieb zal veel duurder zijn, dus hamsteren.
En zondag samen een dagje uit, naar de Cultuurtuin, die we niet kunnen vinden, voormalige plantage Pepperpot, die tegenvalt, wel mooie foto's, waarvan ik er een paar stiekem kopieer, en Fort Nieuw Amsterdam (zie ons verlag van 2011).
We moeten nog twee keer opnieuw onze dinghy plakken, maar dan is 'ie weer oké. We krijgen bericht van Frans, dat hij graag 2 november aan boord wil komen om een paar weken mee te varen naar de Carieb. Leuk! We zien kolibries, maar helaas nog geen foto ervan. De rest van de week wordt het een beetje saai, we lijken wel van die verwende rijke expats, iedere dag boekje lezen, 's middags naar de jachtclub voor een baantje zwemmen en een douche en een drankje met de andere expats, bami of nasi eten in de Warung, dan terug naar de boot voor een boek en een borrel. En iedere dag mooi weer, iedere dag een beetje warmer en broeieriger. Totdat zaterdagmiddag eindelijk het noodweer losbarst met oogverblindende bliksems, oorverdovende donderklappen en daarna bakken en bakken met regen. Je ziet geen honderd meter meer. En wij zitten aan de wal zonder dinghy omdat die weer geplakt moest en we de hebben de luiken niet allemaal helemaal dicht. Dus stress! Stress over een volgelopen dinghy aan dek, over een volgelopen Inísh door de kieren in de luiken en vooral angst voor blikseminslag. We hebben net een nieuwe mast, dus . . . Dan gaan we toch maar roti eten die speciaal door de Warung-mevrouw voor ons is klaargemaakt. De Slovenen van zeiljacht Mala, die we kennen uit Jacaré, inmiddels in de marina verderop zijn afgemeerd en ons onverwacht komen bezoeken, kunnen mooi een hapje mee-eten. De roti valt tegen en we zijn dolblij als Sean ons om zeven uur 's avonds als een verzopen katje komt ophalen met zijn dinghy (hij was aan boord gebleven) om ons terug naar Inísh te brengen en Lulu naar Black Billy. Eenmaal aan boord blijkt alles weer mee te vallen. Geen stroomuitval, alleen een beetje water op de vloer van een lekkend kombuisluikje en slechts een paar centimeter water in de dinghy. Zucht van verlichting en goede les weer!
Zondag gaan we opnieuw proberen de Cultuurtuin en de zee te vinden en deze keer lukt het zowaar, dankzij goede tips van Nettie en Google-maps. Er is een orchideeënmarkt in de Cultuurtuin, we zien er veel mooie flora en vogels, waaronder een prachtige kolibrie, die ik eindelijk op de foto krijg, al is de kwaliteit niet best.
Aan zee hopen we op de rode ibis, maar helaas, die is er niet. Wel heel veel andere prachtige vogels, zoals de schaarbek, witte en kleine blauwe reigers, plevieren, strandlopers en ruiters, zangvogels en een paar prachtige valken, gieren en waarschijnlijk een moerasbuizerd of visarend.
Verder zijn er een kitscherige Hindoetempel en een idem crematorium, waar net een verbranding zal plaatshebben, we worden uitgenodigd, maar houden ons liever bij ons eigen programma. Een mooie dag, die weer eindigt met regen, maar nu zijn we erop voorbereid! Maandag gaan we onze verblijfsvergunning verlengen, weer anderhalf uur wachten voor een stempeltje. Veel Brazilianen daar. Dan winkelen in de Big City en op het terras van Krasnapolski zitten met een heerlijke ijskoffie.
Dinsdag gaan we eerst de visfabriek van de Harlingers Gerben en Murk bezichtigen. We zijn onder de indruk van de grootte en bedrijvigheid ervan, ze hebben meer dan honderd mensen aan het werk . . .
. . . die voornamelijk vispasta maken, van witvis, die wordt geëxporteerd naar Japan, waar er nog wat kleur- en smaakstof wordt toegevoegd en uiteindelijk tot sushi verwerkt. Verder fileren ze de bijvangst, vooral catfish en makreel, voor export naar Nederland. Gigantische vriesinstallaties, die natuurlijk veel energie kosten.
De mannen hebben als liefhebberij het ombouwen van een grote Hollandse vistrawler tot motorjacht, de Twee Gebroeders, mooie toepasselijke naam, indrukwekkend, maar ook wat overbemeten voor een plezierjacht, met een motorvermogen van 1800 pk . . .
. . . nog een paar generatoren en twee joekels van speedboten aan dek. Maar schipperspetje af voor wat de mannen hier allemaal hebben bereikt! Hieronder zie je op de achtergrond de ankerplaats van de Domburg-jachten, Inísh net links van de schoorsteen.
Diezelfde middag zijn we uitgenodigd om het huis van Jelle en Nettie te komen bewonderen. En dat doen we dan ook, al komt het eigenlijk slecht uit omdat er net die ochtend bij ze is ingebroken. Ze wonen aan de rand van de jungle en waarschijnlijk is de dief uit het bos gekomen, getipt door een spion met een mobieltje dat de eigenaars waren weggereden. Een raam uitgebroken en zwaar beschadigd, en dat allemaal voor de diefstal van wat klein spul. Het waardevolle antiek hebben ze achtergelaten, want te moeilijk om snel te verpatsen. Zo frusterend, maar ja, hier zijn ze er aan gewend.
Het huis is heel mooi ingedeeld en ingericht, met een geheel eigen stempel. Veel schilderijen, krijt op canvas, met Nettie als model, aan de muur. Veel tegelwerk en veel mooie antiek, waaronder nautisch, zoals kompassen en sleeploggen, een mooie volle boekenkast. En prachtig huis met een mooie tropische tuin en een heerlijk terras, waar we bijpraten over Hoorn en onze ervaringen. Inmiddels zijn er twee jachten aangekomen, Kestrel met een Canadese vlag en Duitse bemanning: Isolde en Gabor. En Pintado uit Zuid Afrika met Wade en Marysia, die we kennen uit St. Helena.
Daarna weer een paar rustige dagen. Veel lezen. Omdat het beschikbaar was op de boekenplank van de Jachtclub (her)lees ik “Gone with the wind” van Margareth Mitchel, haar enige boek, over Scarlet O'Hara, Rhet Butler en de Amerikaanse Burgeroorlog vanuit Zuiderlijk perspectief. Ik ben onder de indruk, veel meer dan de damesroman uit mijn herinnering. The Night They Drove Old Dixie Down. Van Nettie lenen we een paar wereldomzeilboeken, van de Belg Jean Heijlbroeck, de Engelse Rosie Swale en de Hollander Henk de Velde. Inmiddels veel deja vue's voor ons.
We eten bijna iedere avond in de warung van Irene, die ons steeds meer gaat verwennen met haar kokerij, meestal nasi, bami of suoto. Ze komt steeds zelf een praatje maken en is geïnteresseerd in ons leven aan boord, dus nodigen we haar uit voor een bezoekje aan Inísh. Ja hoor, dat durft ze wel. Ik de volgende ochtend roeien naar de wal, voorzien van zwemvest (ze kan niet zwemmen), maar dan moet ze toch dringend boodschappen doen. Als ik een beetje quasi boos zeg dat ik niet voor niks helemaal naar de kant geroeid heb gaat ze overstag en hebben we een genoeglijk uurtje aan boord. Zoals gewoonlijk wordt Inísh veel groter en comfortabeler bevonden dan de voorstelling ervan was. Irene dacht zelfs dat al die zeeschuimers samen op één bootje hokten! Zaterdag bezoeken we Laarwijk en de familie Daarman opnieuw ten afscheid, worden getrakteerd op bami natuurlijk, en ondanks onze protesten op giga-trossen bananen. Uitdelen dus. Wij namen een biertje en wijntje voor ze mee, want zo streng is de Islam hier gelukkig niet. Ze brengen ons terug naar het Laarwijkbootje op de brommer.
's Avonds vieren de Hindoestanen in Domburg lichtjesfeest, heeft iets te maken met de terugkomst van het (zon?)licht in de wereld. Twee versierde auto's, waarvan één heel mooi met een lieftallig Hindoestaans meisje getooid, de ander met een hoop Bollywoodherrie. En een honderdtal mensen met kaarsen in een afgesneden plastic fles op een stok. Veel toeschouwers.
Maandag proberen we ons buitenboordmotortje uit, nadat 'ie ruim een halfjaar niet heeft gelopen: start vrijwel meteen en alles lijkt oké ermee. Woensdag huren we een autootje van Richie, want Frans Banis komt vanmiddag aan op Zanderij om een paar weken mee te varen. Als hij, een uur na aankomst van het vliegtuig, eindelijk de aankomsthal binnenkomt is het een hartelijk weerzien. Terug naar Domburg worden we aangehouden door een strenge politieman: we rijden te hard (64 i.p.v. 50 op een weg buiten de bebouwde kom), ik negeer een stopsein (ga niet op eerste aanwijzing de berm in omdat ik de man niet begrijp) en heb geen Surinaams rijbewijs (niet nodig volgens de verhuurder). O jé, denk ik, dat gaat wat kosten. Maar de man stuurt me door naar een gemoedelijke dikke dame op een stoeltje achter een tafeltje in de berm, met op het tafeltje een geldkistje en kwitantieboekje, en ik wordt beboet voor het schrikbarende bedrag van SRD 40, ongeveer €5. Zucht van verlichting en vrolijk rijden we verder en missen de afslag naar Domburg, zodat we nog wat gedwongen site-seeing doen. Om zes uur komen we dan toch aan, stellen Frans voor aan de zeilersgemeenschap, eten wat bij bij de Jachtclub, want Irene's warung is dicht, ondanks de afspraak die we hadden. In het donker gaan we eindelijk naar Inísh, waar Frans zich, met jetlag, probeert te settelen aan boord, hetgeen prima lukt. Donderdag doen we samen met Sean en Lulu van Black Billy boodschappen en site-seeing en vrijdag gaan we, weer samen, uitklaren.
5 november – 6 november, Domburg – Braams Punt, Suriname, 20 mijl. Zaterdag nemen we innig afscheid en zakken met stroompje mee de rivier af naar Braamspunt aan de monding waar een geschikte ankerplek is. Het weer verslechtert inmiddels. Regen wind en onweer is ons deel. Toch hebben we het prima samen en zondagmorgen om negen uur op de kentering gaan we ankerop richting Barbados.