Donderdag 14 - donderdag 28 februari 2013, op reis in Nieuw Zeeland. En inderdaad, de volgende dag (donderdag de 14e) schijnt de zon weer volop. We checken uit bij het hostel en verkennen de kust. Geen walvissen te bespeuren, wel in de verte ruim boven water uitspringende dolfijnen en veel naar walvissen speurende toeristenboten. We rijden naar het schiereiland en gaan daar heerlijk over het door de D.O.C. aangelegde kliffenvoetpad wandelen, intussen toch nog even over de zee speuren naar spuiters van wie weet toch nog een potvis of bultrug. Helaas. Na de wandeling klimmen we in de CRV en rijden langs de kustweg naar het zuiden tot vlakbij Christchurch, wat we niet bezoeken omdat het twee jaar geleden zwaar verwoest is door een aardbeving, waarvan het nog lang niet is hersteld, en we zouden ons teveel ramptoerist voelen. Trouwens, een deel van de stad is gesloten voor bezoekers.
Bij Castle Hill is een rotsformatie die ons opnieuw versteld doet staan van de NZ-schoonheden, alsof een kunstenaar jaren bezig is geweest om een gigantische sculptuur te bouwen en dat alles omringd door imponerende bergen en neer klaterende riviertjes in grijze steenbeddingen. Je kunt zien dat het lang droog is geweest omdat er weinig water door de beddingen stroomt.
Arthurs Pass is ook mooi, maar minder bijzonder. De drie DOC campsites zijn allemaal vlak langs de weg en toeristisch, dus we rijden door en komen uiteindelijk terecht op een commerciële camping aan lake Brunner, waar we leuk contact hebben met onze buren (hij een Kiwi, zij een Zd. Afrikaanse) met een leuke zelfgemaakte caravan op een oud aanhangwagentje. Er is een fijne wandeling via een hangbrug langs het meer en er is zelfs een jachtclub, helaas gesloten.
We zien de zware kolentreinen met hun ladingen voor China en Japan langs-denderen op weg naar de haven van Christchurch.
Zaterdag rijden we eerst naar de Pancake rotsen (kliffen) bij Punakaiki, weer heel anders mooi, je raakt haast overvoerd met alle natuur-wonderen. Daarna doen we boodschappen in Greymouth, zo geheten omdat de rivier die hier uitmondt vanuit de Southern Alps in een gigantische bedding van grijze kiezels stroomt. Verder is Greymouth niet bijzonder. We vinden een campsite aan een meertje dicht bij de grote weg, waar we een mooi plekje vinden om te kamperen.
Zaterdag is de eerste stop in Ross, een voormalig goudmijnstadje waar ze een gigantische put hebben gegraven die nu vol met water staat, een compleet meer. Verder staan er nog wat oude gebouwtjes uit die tijd en een soort mijnmuseumpje, wel leuk. Want niet alleen in Californayee was de goldrush, ook hier!
Maar daarna hebben we een heel bijzondere stop, namelijk in Okarito, een lief kustplaatsje op tien kilometer van de hoofdweg, met een prachtig waddengebiedje bij een riviermonding. Maar de grootste bijzonderheid is, dat Keri Hulme hier woont en haar beroemde boek “The Bone People” (Kerewin in NL-vertaling) hier heeft geschreven en min of meer gesitueerd. We spreken een paar dorpelingen die haar kennen, maar een beetje cynisch doen over het boek, al komen we er niet achter waarom. Misschien hebben ze het niet gelezen.
Helaas zien we niets van de sneeuwtoppen vanwege de lage bewolking en de campsite is 20 km. gravelweg naar de kust en veel te druk met jongelui naar ons zin, ’t lijkt “Lowlands” wel, waren we maar in Okarito gebleven! Maar we slapen toch goed en omdat de bewolking steeds meer toeneemt en we ook op de goede plek ervoor zijn, namelijk bij de zuidelijkste pas over de Alpen, de Haast Pass, gaan we weer naar de andere kant. We eten fish & chips in Haast en gooien de benzinetank vol, want de eerste honderd km. komt er helemaal niets, behalve prachtig berggebied.
We vinden een DOC campsite boven op de pas, die eigenlijk helemaal niet zo hoog is (ca. 500 m.) met prachtig uitzicht op sneeuwtoppen en naast een bruisende turquoise rivier in een grijze bedding De lucht is hier alweer blauw, de eerste bergenrij houdt de bewolking vast. Het kampeergras is nog frisgroen, maar dat wordt de volgende dag anders. Want die blauwe lucht impliceert gebrek aan neerslag.
En het is opvallend hoe een paar kilometer verder het landschap volkomen is veranderd: van regenwoud naar kale berghellingen met alleen geel gras en doornige struiken en bij de beekjes een wilgen- of peppelrij. Soms naaldbos. Maar wel schitterende vergezichten over sneeuwtoppen, blauwe meren en desolate woestigheid. Overal zie je de toeristen met camera’s langs de weg nóg mooiere shotjes maken. De Aziaten liefst met hun geliefde(n) poserend op de voorgrond. We stoppen even in Wanaka voor een ijsje aan de oever van het meer, maar het is hier zeer toeristisch dus we gaan gauw door. Eerst via een opnieuw prachtige pas (de hoogste geasfalteerde in NZ) . . .
. . . en het gehucht Cardrona (met een historisch logement voor de veedrijvers van vroeger) . . .
. . . en met weer schitterende vergezichten naar het opnieuw historische, maar ook zèèr toeristische goudzoekersdorp Arrowtown, waar we even doorheen wandelen, wat plaatjes schieten en dan weer verder gaan. Later heb ik een beetje spijt dat we niet wat meer in de omgeving hebben gewandeld, want die moet erg mooi zijn en er zijn een paar sites van de BvdR. Nou ja, daarvan komen er nog genoeg. Onze volgende stop is Queenstown, het meest toeristische van het Zuideiland, met volop mogelijkheden voor (jongeren)avontuur als raften, jet boot varen, bungy jumpen, paragliden, helikopter vliegen over de sneeuwtoppen en ga nog maar even door. Jongeren zijn er dan ook in overvloed. En nouveaux riches, die met voornoemde bezigheden hun geld hebben binnengehaald.
Wij zoeken een camping waar we weer eens kunnen douchen, internetten, en de was doen, en vinden een nette 10 km. buiten de stad aan de oever van het Lake Wakatipu, dat als een gigantisch bliksemschicht langs Queenstown en omgeving flitst, helemaal in stijl! Woensdag gaan we eerst site-seeing doen, namelijk de plek bezoeken waar de fellowship van de Ring de gigantische pilaren (computer-animaties) van de Koningen passeren in elfenbootjes. De rivier is wel echt en hier. Maar er is ook weer een bungy jump attractie natuurlijk, al 24 jaar trouwens. Daarna gaan we naar de Twelf Mile River Delta, waar ook diverse opnamen zijn gemaakt en waar het dor en mooi is met prachtige bloemen. En waar naar goud wordt gezocht.
De DOC ranger (zeg maar boswachter) daar adviseert ons door te rijden naar Glenarchy, waar de Dartriver het meer instroomt en waar in de delta prachtige beechforests zijn (beech betekent beuk zover ik weet, maar de NZ-beech ziet er heel anders uit dan de onze, heel hoog met hele fijne lichtgroene blaadjes, waar het licht mooi doorheen filtert). Hier dichtbij zijn ook verschillende BvdR-opnamen gemaakt, o.a. Gandalfs bezoek aan Isengard in de delta en Lothlorien in het beechforest.
We ontmoeten onze buren met een grappige caravan met opvouwbaar puntdak en een stel Duitse zeilers die net als wij onderweg zijn over land. We doen een gemarkeerde wandeling door het beechforest naar een meertje, horen veel vogels, zien er een paar en eten daarna lekker chili uit blik met rijst van ons één-pits gasstelletje.
Als je deze berichten zo leest, zou je denken dat er helemaal niets te mopperen valt over NZ. Nou, wel dus. Want de grote plaag hier, vooral aan de westkust, zijn de sandflies , kleine vliegjes die heel gemeen kunnen bijten, dat ook graag en veel doen en de wondjes gaan na twee dagen behoorlijk jeuken. Na verloop van tijd schijn je er immuun voor te worden, maar deze dagen hebben we er veel last van. Op de laatste campsite eten we lòpend om ze te ontvluchten. Na donker zitten we in de afgesloten auto of we gaan met de kippen op stok. Gelukkig is ons tentje prima voorzien van horrengaas. In het kamperen hebben we inmiddels een aardige routine ontwikkeld. Als we een campsite hebben gevonden zetten we meestal eerst ons tentje op, Josien blaast het luchtbed op en ik doe de haringen. Hij staat in 10 minuten. Dan verkennen we de campsite, proberen een campingtafel te confisqueren en gaan dan òf eten òf de omgeving verkennen. Meestal doen we ’s avonds nog een wandeling en gaan als het donker wordt de tent in waar we bij het licht van de zaklamp nog wat lezen of puzzelen. M’n glaasje whiskey gaat mee de tent in. ’s Morgens eerst douchen of wassen in de rivier, dan de gisteren gekochte broodjes of muesli met koffie en daarna de tent weer afbreken in een kwartiertje, waarna onze ontdekkingstocht weer verder gaat.
Zo langzamerhand moeten we aan de terugtocht gaan denken. We willen nog graag naar Milford, moet het mooiste Alpen-dal zijn, maar een lange rit heen en dezelfde weer terug. De zuidkust is ook net ff te ver. Dus gaan we nog naar Dunedin, de meest Schotse, en volgens de ANWB reisgids ook de mooiste stad van NZ aan de z.o. kust. Maar we gaan ook voor de albatrossen en pinguïns die daar te zien zijn. Via een tussenstop op een vriendelijke ouderwetse camping waar we de enige doortrekkers zijn, komen we vrijdag de 22e aan op het schiereiland vlakbij Dunedin, waar we rond de middag eerst naar de albatroskolonie op het eindpunt bij de vuurtoren gaan, maar helaas geen vogel aantreffen. Dan maar een camping zoeken, die vinden in het plaatsje Portobello halverwege het schiereiland. Aangezien de pinguïns pas ’s avonds aan land komen gaan we eerst maar wandelen bij Portobello. We steken er het schiereiland over met magnifieke vergezichten en zien lepelaars, vreemde reigers en allerlei andere watervogels. Ook komen we een local tegen, die ons vertelt dat we rond 18 uur naar de albatrossen moeten gaan kijken. Dus eten we om vijf uur bami in de keuken van de camping (die hebben ze hier altijd ter beschikking van de kampgasten, behalve bij de DOC, maar die zijn ook ruim 2x zo goedkoop) en gaan rond zes uur weer naar de kolonie.
Daarna zetten we hoog op de klif vanuit de Honda een kop koffie en wachten op de komst van de pinguïns, waarvoor we moeten betalen en onder begeleiding naartoe gaan. Een tijdje lijkt het of ze vanavond niet komen, maar als het bijna donker is, rond half tien, komen ze in groepjes aanzwemmen, klauteren over de stenen het strand op, waggelen vlak langs het toeristen-platform, waar we met enkele tientallen klaarstaan met de camera, en verdwijnen dan tussen het helmgras waar ze hun pulletjes opzoeken en voeden. Daarbij maken ze luide knor- en kefgeluiden. Na een klein uurtje vertederd genieten van die onhandige waggelaartjes (die in het water uiterst behendig zijn) gaan we tevreden tentwaarts.
Zaterdag brengen we een bezoek aan de binnenstad van Dunedin (Gealic voor Edinburgh), Dunedin was vroeger de eerste stad van NZ, Het centrum is in achthoek-vorm gebouwd, waar we vooral de Schotse kerk en het station (waar alleen nog een toeristentrein vertrekt, raar hoor, die lege perrons) mooi vinden. Er zijn veel studenten (universiteits-stad), dat geeft altijd extra sfeer. We flaneren door de winkelstraat en bezoeken de (in NZ overal) gezellige zaterdagmarkt.
Dan gaan we naar ons volgende doel, het stadje Umaru, noordelijker aan de kust, waar ook een whiskey-stokerij is en veel mooie, relatief oude, Victoriaanse gebouwen. En een jachthaven.
En een "boulder-beach" met hele merkwaardige ronde stenen van een omvang tot wel enkele meters.
Dan naar de toeristinfo, waar een vriendelijke dame ons op de hoogte brengt, o.a. van de pinguïnsite, die hier gratis is en waar de pinguïns al om 18 uur acte de préséance geven.
’s Avonds wandelen we door het prachtige stadspark, deels Chinees, en als we daarna in het donker nog een praatje maken met onze Schotse buren, horen we geritsel in de bomen. Ik denk aan een kat maar Josien hoort er meteen een possum in. En warempel, ze krijgt gelijk. Twee possums in de boom, bijna boven onze tent. Helemaal niet schuw. Ze laten zich uitgebreid fotograferen en gaan dan weer huns weegs.
De volgende (zondag-)ochtend bezoeken we het Victoriaanse deel van de “oude” stad.
Maar goed ook, want ik moet nog rijden, en wel naar Twizel, door weer een ander, mooi landschap, dat naarmate we landinwaarts komen weer steeds dorder wordt. In Twizel vinden we een kleine camping waar de sites wel erg krap bemeten zijn, we doen het er maar mee. Het is er wèl gezellig en onze schotse buren van gisteren treffen we ook weer. Van de dame van de toeristinfo horen we desgevraagd waar de opnamen van de beslissende veldslag in de BvdR, op de “Pellenor Fields” zijn gemaakt. En ze vertelt ons dat ze zelf heeft gefigureerd als oude vrouw in deel 3 van de Hobbit. We gaan haar nog terugzien. Maar eerst naar de Pellenor Fields, mooi, herkenbaar, ik maak een foto van precies dezelfde positie als in het boek dat we erover hebben.
Maandag is de topdag van de tocht, want nu gaan we eindelijk naar de hoogste berg van NZ: Mount Cook. Al vanuit Twizel goed te zien, maar naarmate we dichterbij komen wordt het landschap mooier en mooier.
En nog nooit zo’n mooie wandeling gemaakt als die van vandaag naar een gletsjermeer aan de voet van Mt. Cook, waar midden in de zomer de ijsschotsen nog ronddrijven. Een paar stoere jongens duiken er in en laten zich vanaf een ijsschots fotograferen. Werkelijk heel bijzonder, ons hoogtepunt van de trip. Ook ontmoeten we kampeerders die we al eerder zagen en ’s avonds hebben we goede gesprekken aan de campingtafel, o.a. met een Argentijnse over onze toekomstige koningin. Zij is erg trots op haar.
De volgende (dins)dag rijden we met de auto via een gravelweg naar een ander gletsjermeer, het Abel Tasmanmeer, zo mogelijk nog mooier. Ja, en dan moeten we aan de terugtocht gaan denken.
We rijden van Mt. Cook naar de oostkust en door naar het noorden, toevallig vinden we een mooie kleine camping aan een grote rivier in een diepe kloof. We staan met ons tentje heel mooi aan de bovenrand ervan met zicht op de rivier. Dan gaan we de vlakte op en rijden langs Christchurch en verder noord langs de oostkust, onderweg stoppen we ergens bij een bibliotheek (die hebben wifi) om de ferry te boeken (op 1 maart) en om Willem en Corri te mailen dat we tot onze spijt op de terugweg niet meer langs Nelson komen. Onze laatste nacht brengen we door vlakbij Picton op een kleine, propvolle DOC-site, met uitzicht over de Charlotte Bay, vanwaar we vandaag, vrijdag 1 maart de ferry terug naar het Noordeiland nemen. Sandy zond al een sms-je waar we blijven . . .