Woensdag 30 oktober - zaterdag 2 november, Kupang, Timor. Het uploaden in het internetcafé lukt boven verwachting, mèt foto’s. Daarna proberen we wat te wennen in dit land. De taal is echt een probleem voor ons verse bezoekers. Ik heb inmiddels een lijstje met veelgebruikte Maleise woorden en een lijst met bedragen van 1000 tot een miljoen, om een beetje idee te krijgen van de prijzen hier. Dat is zo verschillend. Je kunt hier een rijsttafel (best lekker) eten voor €1,50, kun je zelf niet voor koken. Diesel kost €0,50/liter, benzine ook (koop je langs de weg in literflessen, die staan in een rek, flessen breng je terug), maar water in flessen, bier en frisdrank zijn bijna net zo duur als bij ons. De bemo naar een volgend dorp kost een paar duppies, maar een taxi of de was laten doen is vergelijkbaar met elders. Een supermarkt vinden we niet, dus moeten we alles bij elkaar scharrelen in de vele vele toko’s langs de weg. Je vraagt je af of ze allemaal wel een beetje bestaansreden hebben. Het is hier bloedheet, 35°C in de middag in de schaduw en vochtig, zodat je de hele dag loopt te transpireren en dus te verrekken van de dorst. Dat is ff wenne. We slaan woensdag eerst dus veel vocht in, brengen dat naar Inísh, die we inmiddels hebben verkast naar de ankerplaats voor het stadscentrum, waar we kennis maken met Brandon en Brian op de Aldebaran, een lelijk maar degelijk jacht uit Darwin.
Ook is dit de plek waar ruim twee eeuwen geleden de door muiters van zijn schip de Bounty afgezette captain William Bligh aan land kwam, na 48 dagen onder barre omstandigheden met 17 man in een open sloep van 7 meter bijna dezelfde tocht als wij te hebben gemaakt. Ik heb daarvan een boeiend verslag gelezen: de Scheepsjongen, door John Boyne, een aanrader.
Om half drie ga ik naar de wal om de customs op te halen (zie vorig verslag), en maar hopen dat ook de andere officials (quarantine officers) zijn meegekomen. En ja, een kwartier later dan afgesproken (valt mee toch?) komen de heren aangereden, drie man slechts gelukkig, die wel allemaal met onze kleine dinghy naar Inísh moeten over een best wel hobbelig pekelveld. Dat doen we dus in tweeën. Het eerste wat de heren willen als ze aan boord zijn is alcohol, na een eerste weigering geven we ze toch maar een biertje allemaal en daarna verloopt de scheepsinspectie soepel. Als ik ze na een uurtje heb teruggebracht naar de wal schuiven ze meteen aan de openluchtbar en nodigen mij ook uit. Maar ik vermoed waar dan straks de rekening heengaat, en omdat ik geen idee heb van de hoogte daarvan, bedank ik vriendelijk doch beslist. Het is trouwens etenstijd inmiddels en we gaan met onze buren rijsttafelen. Dat wordt lekker en gezellig. Brandon is een Aussie en een surfer, zijn opstapper Brian een Yank uit Oregon. Ze melden dat ze morgenochtend goedkoop diesel gaan tanken en omdat wij alleen maar vier jerrycans hebben te vullen vragen we of zij dat voor ons willen doen. En jawel, wordt geregeld, zo zijn we op een makkelijke manier weer helemaal opgetopt. Maar we zijn nog niet klaar met inklaren, want we moeten nog naar immigrasie en opnieuw naar de sjabandar (havenmeester). Immigrasie zit bij het vliegveld weten we, dus nemen we een bemo naar het vliegveld: eerst rijden de jongens er aan voorbij maar na veel gebarentaal en hulp van een dame die een beetje Engels spreekt worden we toch afgezet bij het vliegveld. Maar dan blijkt het kantoor toch nog een kwartier rijden vanaf het vliegveld en dat kan alleen per taxi, dus dan maar met de taxi. Het jonge arrogante ambtenaartje dat ons helpt is zijn computerwachtwoord vergeten, dus wordt hij uiteindelijk wat menselijker en geeft ons de inklaring gratis (kost normaal ~ €25, maar hij kan geen rekening printen). Maar ja, hoe komen we nu weer in Kupang? Net als we maar willen gaan lopen krijgen we een lift aangeboden van een Aussie die op Timor woont. Wèèr een zorg minder. Dan met de bemo naar de sjabandar, daar waren we al eerder en toen zat het kantoor tjokvol met ambtenaren (voetbal weetjewel), nu lopen de laatsten net het gebouw uit en melden ons dat er een meeting is, we moeten maar even wachten. Dat is om half elf. Om één uur komt de hoge baas langs en vindt het ook wel heel wat dat we zo lang moeten wachten. Hij brengt ons naar de meeting, dat blijkt een uitgebreide Indische rijsttafel voor het voltallige personeel en we worden aan tafel genood! Zo maak je nog eens wat mee. We krijgen rijst en een speciaal traditioneel Timorees gerecht, erg lekker, chap cheoy, een heerlijk koel kokosdrankje en als ons buikje vol zit kunnen we mee voor de laatste etappe van de inklaring. Dat neemt nog een ruim uurtje, vooral omdat alles op een aftandse schrijfmachine moet en iedere fout betekent een nieuw vel met doorslagen indraaien. Uiteindelijk naar de hoofd-sjabandar voor een handtekening en een hand en vooral de groeten doen aan zijn collega in Labuhan Bajo, onze opgegeven volgende haven aan de westkust van Flores. Zo, dat was me het dagje weer wel.
Vrijdag brengen we de was weg, gaan een dongeltje kopen om overal aan boord te kunnen internetten en daarna haal ik water van een tappunt in jerrycans. Want morgen willen we weer verder.
Zaterdag 2 november - woensdag 13 november, Kupang - Serangan, Bali, 530 mijl. En dat doen we dus, nog een laatste paar jerrycans water halen, een paar kilo bloem kopen, de was ophalen en dan ook het anker. We zwaaien nog een keer naar de Timorezen en zijn ook wel blij dat we drukte weer even achter ons kunnen laten. We beginnen met aan de wind zeilen. Dat is lang geleden. Maar omdat hier ’s middags een seabreeze staat moeten we er een paar uur tegenin, best lekker. Daarna zakt ‘ie weer helemaal in en moet het dieseltje er af en toe bij. En zo zal het blijven. Nu weer wat wind, dan weer wat motorsailen. Na twee etmalen, waarbij het opvalt dat we overdag geen schip zien, terwijl het ’s nachts best druk is met vis en vracht, komen we aan bij de westpunt van Flores waar een mooie ankerplaats moet zijn achter het eilandje Nusakode. Ook is hier de doorgang tussen Flores en Rinja naar onze volgende bestemming, Labuhan Bajo, aan de noordwestkust van Flores. Maar dan moeten we door de nauwe Zeestraat Molo en daar stroomt het onwijs hard en nu net de verkeerde kant op vanwege de eb.
Dus wij kiezen voor de ankerplaats en dat pakt goed uit. We moeten wel even zoeken naar een geschikte plek want de eerst aangegeven locatie is volgens onze kaart midden op het eilandje, dus zoeken we voorzichtig met de dieptemeter een betere plek en die vinden we op het tweede aangegeven waypoint.
We liggen hier in volstrekte rust, lijkt het eerst, maar na een uurtje komen er drie kleine visprauwtjes opdagen met puffende ééncilinder motortjes die je mijlenver hoort. Eentje komt even langsvaren en zwaaien, verder hebben we geen bemoeienis met elkaar. We gaan eens heerlijk douchen in de kuip, Josien maakt een voortreffelijk potje met spinazie, corned beef en aardappelpuree en we zitten nog lang in de kuip te genieten van de rust, het natuurschoon en later de koffie en de sterren. Het plonst voortdurend rondom Inísh van opspringende vissen. Het water is als een spiegeltje en de nachttemperatuur valt ook best mee, dus we slapen als roosjes. Dinsdagmorgen besluiten we om aan de zuidkant van de Gordel Van Smaragd te blijven. We gaan niet naar Bajo maar naar Bali. Omdat we aan de zuidkant meer wind en minder regen verwachten en omdat we aan het eind van onze visumperiode (half december) het land willen verlaten. We lezen namelijk in hun verslag dat La Luna grote problemen heeft met de autoriteiten om hun visa verlengd te krijgen. En naar Singapore is nog 1400 mijl te gaan en we willen Bali en Java ook nog wel bezoeken. Het wordt een wat saaie trip met weer weinig wind, af en toe een bliksemflits n de verte, de kust van Komodo en Sumbawa wat heiig aan stuurboord en in de nacht en vroege ochtend veel visprauwen die vaak even een kijkje komen nemen, hartelijk zwaaien en weer verder gaan.
We hebben veel respect voor die mannen alleen, in die soms minuscule prauwtjes tussen die gigantische oceaangolven, waarachter ze regelmatig helemaal schuilgaan.
Op donderdag naderen we Bali, maar we kunnen net niet bij daglicht de inham van onze bestemming aanlopen, dus moeten we helaas weer vertragen, tot een knoop of twee om tot het vrijdags ochtendgloren op open zee te blijven. En dat valt nog niet mee want we hebben zo’n twee knopen stroom mee. Waar we anders altijd hartstikke blij mee zijn, maar nu moeten we met zwaar gereefd zeil bijna op tegenkoers (koers over de grond 280°, koers door het water eerst 220°, later zelfs 160°). Zodoende lukt het wel om bij dageraad op 3 mijl van de ingang van de baai te geraken, maar dan moet nog stevig de motor erbij, want ineens krijgen we twee knopen stroom tegen. Niemand snapt hoe dat hier werkt met die stromingen, merken we later. De baai van Serangan ziet er goed uit, bijna volledig ingesloten door (laag) land met stranden en mangrovebossen. Serangan is een klein dorp met een waterkant ingericht op watersport (surfen, vissen en andere toeristenattracties). Er zijn moorings en aan één ervan ontdekken we al snel Happy Bird, die we even een goede vroege morgen gaan wensen in het langsvaren (ze zijn al wakker). Daarna maken wij vast aan de mooring waar ook La Luna heeft gelegen (inmiddels vertrokken) en dan eerst ff bijkomen in de kuip met een ontbijtje en een pot koffie. Daarna gaan we bijpraten en info slurpen bij de buren.
We spreken meteen af om ’s middags met ze mee te gaan naar Kuta, een badplaats in de buurt waar we ook de eerste boodschappen kunnen doen (we snakken inmiddels naar een supermarkt). Ook maken we daar onverwacht een Hindoestaanse crematie mee, op het strand, met veel ritueel.
Zondag hebben we op aanraden van Happy Bird voor de hele dag een snorder gehuurd (500.000 rp = €35), die ons eerst naar een dansvoorstelling (Barong en kris dans) brengt. De voorstelling is werkelijk prachtig, heel professioneel uitgevoerd met prachtige kostuums, zeer beheerste bewegingen, een heus compleet gamelan orkest, uitleg op een stencil in Belanda (Nederlands) en zelfs nog wat humor af en toe. Zeer de moeite waard.
Daarna moeten we natuurlijk een bezoek brengen aan het makaken-park bij het stadje Ubud, Josien moet even de aapjes gedag zeggen en bijpraten met ze. Het is een mooi park, de apen lopen er vrij rond en zijn soms vermakelijk en de kleintjes zeer vertederend. Als je bananen of kokosnoot hebt komen ze op je schouder zitten. We krijgen er zelf trek van en gaan met onze chauffeur in een best wel chic restaurantje eten dat bijna verticaal in etages tegen de wand van een kali(rivier)kloof is gebouwd. Ook hier is uit eten bijna absurd goedkoop. ’s Middags flaneren we nog wat door de pittoreske straatjes van Ubud waar het wemelt van de tempel(tje)s en guesthouses en winkeltjes. In een tweedehands boekwinkel kopen we een woordenboekje en een paar Nederlandstalige boeken.
De rest van de week besteden we aan het aanvullen van voorraden, water uit 20 liter flessen, diesel van de pomp, gasfles vullen, de was en wat klusjes. We maken kennis met Bec en Tim, twee Aussies uit Melbourne met een Contest 42 (Dick Zaal, Medemblik). Omdat zij ongeveer dezelfde plannen hebben als wij, spreken we af om een tijdje samen op te varen. Eerst in dagtochten langs de kust van Bali. We gaan nog een dagje met R&Y naar een badplaats en woensdag zwaaien we Happy Bird uit, die nonstop naar Maleisië wil. Daarna zwerven we nog wat door Serangan, waar in de kleine straatjes onvermoed mooie tempels en versieringen zijn te vinden.
Er is ook een Hindoestaans feest aan de gang. Overal staan de hordes scootertjes van de bezoekers geparkeerd en het gejammer van de voorganger(?) en het geklingklong van het gamelanorkest klinken over de hele baai.
Donderdag 14 november, Serangan - Amed, Bali, 42 mijl. Om zes uur op en om zeven uur los van de mooring. Infinity is ook zover en samen varen we op de motor de baai uit tussen de riffen door en de javazee op, op naar de eerste ankerplaats aan de noordoostkust van Bali.