Zondag 16-09-12 - maandag 24-09-12, Apia, W. Samoa. Zondag zijn we, anders dan de kerkgaande en rustende Samoanen, hard aan het werk. Al in Suriname had men ons gewaarschuwd, dat een bijbootje van pvc niet bestand is tegen de tropenzon, de naden zouden gaan loslaten en de tubes zouden gaan lekken. We zijn inmiddels anderhalf jaar verder en gebruiken ons Zodiacje nog steeds. Maar nu is waarschijnlijk het begin van het einde daar. Aan één kant is over de hele lengte de las tussen bodem en tube los en als we die lasnaad schoonmaken om te gaan plakken merken we dat de andere kant ook begint los te laten. Met een soort bisonkit, waarvan we in Ecuador een potje vol hebben gekocht, plakken we eerst de ene kant stukje voor stukje, zo goed mogelijk de delen tegen elkaar persend met plankjes en van Jan Bart geleende lijmtangen, en tussen de middagregenbuien door de andere kant. Door de regen en omdat niet overal de hechting meteen goed is, zijn we tot in de avond bezig, waardoor we een georganiseerde “pot luck” (cruisersmaaltijd waarbij iedereen z’n eigen voedsel meebrengt) op de andere steiger missen. Dan moeten we ’s avonds nog inpakken, want morgenochtend gaan we om acht uur richting Savaii, het andere grote eiland van Samoa. Door deze hectiek vergeten we helemaal om de crew van Victory gedag te zeggen, die tijdens onze afwezigheid gaat varen. Maandag staan we om acht uur, beladen met rugzakken, klaar om te vertrekken. Gerhard verschijnt een paar minuten later. We nemen een taxi naar het busstation, waar we nog net de bus van 8 uur, die om 8:15 vertrekt, kunnen halen.
Dus zijn we na een uur bus-hobbelen met reggae ruim op tijd bij de ferry die om 10 uur vertrekt. Het is net een grote veerpont, een vierkante bak met een grote klep voorop, waarmee (vracht)auto’s worden geladen. Wel een robuust en veilig uitziend schip. Wij gaan als voetganger voor WS$12 (€5) p.p. en hebben een mooie tocht over een rollende Pacific naar Savaii, het westelijke eiland. Sommige bruine gezichten worden wat wit om de neus. We zien de twee kleine eilandjes, Manono en Apolima, die tussen Upolu en Savaii liggen, ze zijn bewoond, maar niet toegankelijk per zeilboot. Halverwege komen we de andere ferry tegen, die wat meer capaciteit heeft, zo te zien.
De toegangsgeul naar de haven van Savaii ziet er nauw en moeilijk bevaarbaar uit, goed dat we hier niet met Inísh zijn. Er ligt een cutterzuigertje, dat kennelijk de vaargeul op diepte moet houden om dichtgroei met koraal of zand te voorkomen. Mijn waterbouwers-hart begint weer even te kloppen. We nemen maar een taxi naar de auto-verhuurder, want we weten niet precies waar en hoe ver het is. Het blijkt vlakbij. Een vriendelijke dame voorziet ons van een met reclame beplakt oud autootje, met het afgekloven stuur links (dat wordt weer even extra concentreren op het links rijden), een schakelbak en zonder airco, maar het motortje loopt soepel en met de ramen open en een gangetje van 25 tot 45 mph is het prima te doen. Bij onze vorige autohuur had ik al een tijdelijk Samoaans rijbewijs gekocht dus ík ga achter het stuur.
We rijden op ons gemakkie langs de kust (er zijn weinig wegen in het binnenland) en zien mooie vergezichten, primitievere behuizingen dan op Upolu en heel veel gigantische kerken, de ene nog protseriger dan de andere. We zien er uiteindelijk zeker zeventig. De dorpen beconcurreren elkaar daarmee, hetgeen een zware aanslag is op het in het algemeen karige inkomen van de eilandbewoners. Voor hun een uiting van gelovigheid kennelijk, maar wij vinden het gênant. Gerhard wordt er helemaal giechelig van.
Het links rijden gaat zonder problemen, vooral omdat er iedere honderd meter richtingpijlen op de weg zijn geschilderd en er is naar onze maatstaven nauwelijks verkeer, heerlijk. Onze eerste toeristische attractie is ook de indrukwekkendste. Bij de Cape Asuisui zijn lavakliffen met blowholes (grotten deels onder water met een uitlaat landinwaarts naar boven) waar bij ieder brandingsgolf (en er is een flinke swell) het water met geweld omhoog wordt geblazen, tot wel vijftig meter. Er is een hutje waar we entree moeten betalen en er loopt een oude man met een zak kokosnoten, die met perfecte timing steeds een kokosnoot in een blowhole gooit, die even later samen met het water wordt omhoog geschoten, nog hoger dan de waterkolom. Hij doet dat voor een groep toeristen, die ervoor betaald heeft en komt even later naar ons toe om opnieuw WS$20 te innen, maar wij hebben nergens om gevraagd en vinden dat een wat beschamende manier van geld verdienen. Bovendien heeft Josien haar eigen kokosnoot, die ze van de man niet in het gat mag gooien, wat ze natuurlijk toch doet, maar helaas met onvoldoende timing. We lopen nog een stuk langs de kliffen en genieten van het geweld van de branding, ook omdat onze bootjes hier geen gevaar lopen.
Na een uur zoeken we het autootje weer op en tegen vieren arriveren we bij onze eerste beach fale, waar we voor WS$75 p.p. beschikken over twee prachtig gelegen fale’s: Samoaans palmtakken-dak met gevlochten matten als wanden, die kunnen worden opgetrokken. Een bed in het midden, voorzien van klamboe, dun matrasje, hoofdkussens en lavalava (soort laken in heldere Samoaanse kleuren, wordt ook door mannen i.p.v. shorts gedragen, dan als wikkelrok). Inclusief prima diner (vis met kruidige saus, friet en salade; toetje van ijs met geroosterde banaan) en ontbijt (toast, pannenkoekjes en koffie). De eigenaresse, een matrone van 75, is heel hartelijk naar ons en streng naar haar personeel. Ze maakt dat we ons thuis voelen. Ik heb nog tijd om een uurtje te snorkelen voor het eten. Het koraal is niet spectaculair maar wel mooi met veel kleurige visjes, sommige had ik niet eerder gezien. Dan een lekkere koude douche en aan tafel, waar we een allerhartelijkst stel ontmoeten, die Namibië en Zuid Afrika zijn ontvlucht vanwege de criminaliteit daar en nu in Australië wonen. We hebben veel gespreksstof. We drinken koffie in het restaurant en zoeken dan onze fale op, waar we nog wat lezen (er is een peertje voor het licht), om negen uur onder de klamboe schuiven en nog lang liggen te luisteren naar het gebrul van de branding op het rif. We slapen onrustig door al dit ongewoons. Aan boord zijn we gewend aan de geluiden van de zee, maar hier slapen we écht buiten, voor ons gevoel. Gerhard slaapt ook niet zo geweldig, de koude douche en de koffie bij het ontbijt maken ons weer wakker voor de tweede dag. Om negen uur nemen we hartelijk afscheid van de Austro-Afrikaners, het personeel en eigenaresse Luleya. Het autootje doettetnog en we draaien de weg op, richting de oostpunt van het eiland. Onderweg genieten we weer van de eilandromantiek, verbazen ons opnieuw over de kerken en aan de oostkaap parkeren we de auto in de buurt van een paar hutjes, waarin een man ligt te slapen, om de grot te bekijken die daar moet zijn. Er blijken alleen een paar stenen plateaus te zijn en een gaatje in de grond waar je zo te zien niet in kunt. Dus zijn we na vijf minuten weer bij de auto, waar de slapende man inmiddels heeft postgevat om WS$20 van ons in ontvangst te nemen. Waarvoor dan? vraag ik. Voor de auto. Voor vijf minuten parkeren? Ik vind het buitenproportioneel en weiger te betalen. Dit voelt echt als “ripping off tourists” en dat geeft mij een heel vervelend gevoel. Maar de man houdt vol en Gerhard (die overigens hetzelfde gevoel heeft) wil er vanaf en betaalt de man. We rijden verder, maar vinden Savaii ff nie meer zo leuk. We durven bijna niet meer te stoppen en verwachten achter ieder boom een Samoaan met geldhonger. Onze volgende stop is bij een mooie grote baai, waar ook een kade is. We letten goed op dat we op openbaar terrein parkeren en gaan op een lommerrijk plekje water drinken, wat eten en genieten van de vele kleuren blauw van de baai.
Later wandelen we langs de waterkant naar het rif, waar we uitkijken over de aanrollende brekers. Josien laat haar, gisteren van een elfjarig meisje gekochte, zelf uit palmblad gevlochten, prachtige waaier uit de handen waaien, die in de branding blijft drijven en even later wordt meegevoerd door de ebstroom. Gerhard doet nog veel moeite om 'em eruit te vissen, maar helaas.
Even later ontmoeten we de eigenaar van het terrein, die, in plaats van om geld te vragen, een geanimeerd gesprek met ons aanknoopt en vertelt dat dit gebied vroeger uit prachtig strand bestond, dat er zelfs een vliegveld was, allemaal in 2009 door de tsunami weggespoeld. Hij wil nu een beach resort beginnen, maar als wij naar al die kale lavarotsen kijken die nu de kust vormen, dan weten we niet of dat erg succesvol gaat zijn. Vooral omdat alle mooie stukjes strand al van resorts zijn voorzien, en niet erg vol lijken.
Onze volgende attractie is de dwarfcave, een paar mijl de bergen in. We laten de auto in het dorpje en lopen naar het hutje van de gidsen, die ditmaal het entreegeld aan dorpsgemeenschap afstaan, dat voelt een stuk beter. Wat we niet wisten is, dat we eerst nog een forse wandeling door het woud hebben van een half uur, maar dat bevalt ons wel. De gids stapt stevig door ondanks z’n dikke buik en plastic slippertjes, hij spreekt gebrekkig Engels, maar we hebben toch een leuk contact. De grot blijkt pikdonker en van zwarte lava, zodat onze zaklampen eigenlijk onvoldoende licht geven binnen. Josien gaat terug, het is te steil en te glibberig voor haar, maar Gerhard en ik klauteren dapper achter de gids naar beneden tot we na zo’n honderd meter een ondergronds meertje bereiken, dat we nauwelijks kunnen waarnemen. Dan klauteren we weer terug naar boven, naar het heldere zonlicht en het mooie bos. Eigenlijk was de wandeling veel mooier dan de hele grot. Maar wij zijn dan ook al erg verwend met prachtige grotten zoals in Bonaire en Curaçao.
Tegen vieren bereiken we onze tweede stop, Tanue Beach Fale, waar we weer hartelijk worden ontvangen. Wel merken we dat we hier meer in het toeristengebied zijn, het gaat er wat professioneler aan toe, het resort is groter, met meer gasten en wordt gerund door een grote familie. Stamvader & -moeder, kinderen en kleinkinderen, die metsenallen het resort runnen. We installeren ons weer in de fale’s, ik ga weer lekker snorkelen, we lezen wat en om zeven uur gaat de bel voor een echt Samoaans diner bestaande uit rijst, broodvrucht (jakkie), een oranje vrucht, (waarschijnlijk yam, wel lekker), wortel en lekker vlees in een speciale saus. Er wordt limoenthee bij geschonken, een goede combinatie. Daarna gaat de familie geheel onverwacht een dansvoorstelling geven, vergelijkbaar met de voorstellingen die we in Apia hebben gezien, inclusief vuurdans en aanelkaargepraat door een mannelijk familielid met trots getoonde blote dikke buik, die ondermeer een Nieuw Zeelands stel naar voren haalt om te huldigen voor hun zoveel jarig huwelijk. Wat opvalt is dat de vrouwen zich insmeren met kokosmelk, hetgeen ze een hoogglanzend uiterlijk verschaft. Aan het slot worden alle gasten naar voren gehaald om met de hele familie (enkele tientallen personen) handen te schudden (ik weet niet of dat in plaats van neuzen wrijven is gekomen). Voor mij oogt de voorstelling echter en oprechter dan in Apia. Na een (iets betere) nachtrust gaat woensdag om acht uur weer de bel voor het ontbijt: geroosterd brood, tosti met kaas en ui, fruit en veel koffie (concessie aan de westerlingen?). We maken kennis met het zoveel jarig bruidspaar, dat helemaal niet zoveel jaar getrouwd blijkt, maar was gevraagd voor die rol, uit Auckland, Nieuw Zeeland, komt, zeer in onze zeiltocht is geïnteresseerd en ons spontaan hun mooring in Auckland aanbiedt als we in N.Z. zijn. Even later lopen we ook de Afrikaners weer tegen het lijf, hartelijk weerzien en worden op de koffie uitgenodigd in Harvey Bay aan de oostkust van Australië. Nou, dat is allemaal niet tegen dovemans oren gezegd.
We maken onze tocht rond het eiland vol en nemen nog een weggetje de bergen in. Terug naar de kust hebben we een paar mooie vergezichten en zien primitieve nederzettingen, waarin we het oude Samoa denken te herkennen. Als we weer op de kustweg zijn is het even over elven, zodat we denken de ferry van twaalf uur te kunnen halen. De dame van de verhuur handelt snel de formaliteiten af en brengt ons naar de kade, maar dan blijkt dat de twaalf uur ferry op woensdag niet vaart, dus wachten we nog ruim twee uur op die van twee uur, de grote ditmaal, waar in de passagiersruimte op een groot flatscreen tv is.
Als we om half vier op Upolu van boord stappen worden we opgewacht door een horde “bus conducteurs” die allemaal hun best doen om de passagiers in hún bus te lokken. Vaak pakken ze gewoon de bagage uit handen en smijten die vast de bus in, met de terechte gedachte dat de eigenaar dan wel zal volgen. Een gekkenhuis. Wij komen in dezelfde bus als op de heenweg terecht, een aftands vehikel, waarin de Koreaanse lettertekens nog zichtbaar zijn en we reggaeën terug naar Apia, waar we tegen vijven weer “moe maar voldaan” onze rugzakken in een snikhete Inísh laten zakken. We zijn nog niet aan boord of Yvonne van Happy Bird komt ons omhelzen en even later ook Roderick. Veel jachten zijn verdwenen (zoals Victory) en veel nieuwe gekomen, maar behalve Happy Bird en Liza Kay geen bekenden. ’s Avonds gaan we ter afsluiting met Gerhard aan de overkant van de marina een seafoodplatter nuttigen en vroeg te kooi, waar we worden opgevreten door de muggen. Morgen maar weer de horren in de luiken, ondanks de hitte.
Donderdag ga ik water en diesel regelen, Josien wast en maakt schoon. We doen boodschappen (schichtig vanaf de fietsjes naar boze politiemannen speurend en de grote wegen vermijdend) en ’s avonds klaverjassen we gezellig met Yvonne en Roderick, die net iets beter zijn dan wij. En ze hebben boeiende verhalen over het runnen van een bioscoop (hun vroegere broodwinning). We willen eigenlijk naar onze volgende bestemming, het eilandenrijk (letterlijk, het is een koninkrijk) Tonga, maar er is totaal geen wind tot na het weekend. Dus vrijdag en zaterdag klussen we wat, lezen we wat, doen boodschappen voor ons verblijf in Tonga, waar naar men zegt weinig te krijgen is. We eten met Gerhard aan de overkant nog een seafoodplatter. Zaterdagavond halen we revanche met klaverjassen bij Yvon en Roderick. Zondag houden we maar eens net als de Samoanen een rustdag en maandag gaan we uitklaren en laatste boodschappen doen, want dinsdag willen we naar Niuatoputapu (kun je’t nog uitspreken, de meeste westerlingen noemen het New Potatoes), een eilandje halverwege tussen Samoa en Tonga, waar het bij hoort, moet erg mooi zijn en een fijne tussenstop. De windverwachting is goed vanaf dinsdag. De afstand is 185 mijl en later nog eens 175 naar Vava’u, de noordelijke van de drie eilandengroepen van Tonga.
Dinsdag 25-09-12 - donderdag 27-09-12, Apia – Niuatoputapu, Tonga, 185 mijl. Dinsdag bergen we de fietsjes, dinghy, waterslang en walstroomkabel in de boot, Gerhard en ik gaan nog even naar de stad voor Tonganees (of is het Tonga’s?) geld. Om drie uur willen we vertrekken, maar we moeten bijna een uur wachten, omdat er net een containerschip de nauwe passage door het koraal binnenloopt. Om vier uur roepen we de portcontrol weer op maar krijgen geen antwoord. Omdat er andere bootjes uitvaren, gooien we dan maar de trossen los en vertrekken ook. Eerst Gerhard met Najade en dan wij. Buiten hebben we meteen al meer wind dan de gribfiles aangaven, en dat zal zo blijven, behalve als we tussen de twee eilanden van Samoa doorvaren, dan valt de wind een uurtje weg. Bovendien hebben we steeds een knoop stroom mee naar het zuidwesten, ook boven verwachting. Als we dat geweten hadden waren we ’s morgens vroeg vertrokken en al woensdagavond in Niuatoputapo aangekomen. Nu moeten we twee nachten door. Dat hadden we expres zo gepland om niet het risico te lopen na het invallen der duisternis aan te komen. Maar nu dreigen we evengoed ’s nachts aan te komen, omdat we te hard gaan door meer wind en stroom mee dan verwacht. Je doet het ook nooit goed! Op woensdagochtend besluit ik maar om drie reven in het grootzeil te zetten en een heel klein puntje genua, zodat onze snelheid wordt gereduceerd tot 3 knopen (zelfs met weinig zeil wil Inísh nog hard), want we willen persé met daglicht binnenlopen in de nauwe, slecht betonde passage. En uren liggen dobberen vlakbij een plek waar je naar binnen wilt is ook niet echt fijn. Tweemaal daags hebben we marifooncontact met Najade, maar als de afstand wat groter wordt kunnen we Gerhard moeilijk ontvangen, zijn zender is niet sterk.
Donderdagochtend om zeven uur, precies de goede tijd, komen we, midden in een onweersbui, voor de ingang van de passage, tot onze verrassing staan er meer bakens dan op de kaart. En de leading line is met twee witte driehoeken al goed te zien ondanks de bui. Dus gaan we zonder vrees en zonder ongelukken de nauwe passage door de lagune in, en mooi vlak turquoise water op, waar op het strand de varkens naar schelpdieren wroeten en waar we in de verte al een vijftal mastjes van geankerde cruisers zien. We herkennen de Lady Bug uit Apia, de andere jachten zijn onbekend. Gerhard zien we een paar mijl achter ons, hij krijgt de onweersbui in alle hevigheid over zich heen, we geven hem nog aanwijzingen voor de ingang en een halfuurtje later komt hij ook aan op de ankerplaats. Al gauw komen de buren, Dean en Sabine van het Amerikaanse jacht Local Talent, kennis- en wegwijs maken. Ze gaan naar de kant en zullen de officials waarschuwen dat er nieuwe inklaarders zijn. Josien heeft onderweg uit een oude Nederlandse driekleur een prachtige Tongaanse gastvlag genaaid, die we trots kunnen hijsen samen met de gele inklaringsvlag. Een uurtje of twee later komt er een aftands vrachtautootje aanrijden met drie (letterlijk) gewichtige ambtenaren, twee dames en een heer.
De dames zijn in het zwart met de daaroverheen de van palmbladeren gevlochten pandanus overrok, een zware, stijve wikkelrok, die een uiting moet zijn van koningsgezindheid. Lijkt me niet lekker zitten in de warmte hier. Ook niet zo makkelijk als je van een kademuurtje in een rubberbootje en op een zeiljacht moet klimmen. Maar we zijn wel echt weg uit de moderne wereld zo. De aanblik van het eiland laat ook een heel andere wereld dan Samoa zien. Er is wel een verharde weg, maar die is zo goed als leeg. Elektriciteits- en telefoonleidingen ontbreken.
Donderdag 27-09-12 - maandag 02-10-2012, Niuatoputapu, Tonga. We worden dezelfde dag nog genodigd op een verjaardagsfeestje van de zoon van cruisergastvrouw Tsia, die hier de zorg voor de zeilers op zich neemt. Ze werkt bij de immigratiedienst en organiseert iedere zondag een lunch en vanavond dus een extra etentje. Van de cruisers wordt verwacht dat ze een bijdrage in natura leveren, zoals blikgroente en –vlees, dranken en textiel. Er zijn twee speenvarkentjes geroosterd, die hier waarschijnlijk gisteren nog vrij rondliepen (want alles scharrelt hier door elkaar: honden, kippen, varkens, paarden en kinderen). Verder is er taro en cassave, vis met groente en een heerlijk mangodrankje in een grote plastic emmer. De zeilers nemen zelf eetgereedschap mee. Alles staat uitgestald op een tafel onder een vliegennet in de tuin en het is erg leuk om zo ongedwongen Tonga’s te kunnen eten en met de andere zeezwervers kennis te maken. Er zijn Amerikanen, Canadezen, Australiërs, Duitsers, een Oostenrijker en twee Nederlanders. En natuurlijk het gezin van onze gastvrouw, inclusief jarige die internationaal wordt toegezongen. Niet echt een tienerfeestje, al horen we na een tijdje wel vanuit de schuur een soundblaster met de huidige Polynesische hits (die we al kennen van de andere eilanden). Een mooie start van ons bezoek hier, we voelen ons al geaccepteerd in deze kleine gemeenschap van zo’n 120 gezinnen.
Het valt op dat de kleine huisjes van het dorp en het kerkje allemaal nieuw zijn. Op de voorgrond van de foto de kleurrijke begraafplaats. Later horen we dat de tsunami die precies drie jaar geleden heeft huisgehouden op Samoa ook hier veel vernielingen heeft aangericht. Ze hebben bijna het hele dorpje opnieuw moeten opbouwen. Zaterdag is er een herdenkingsbijeenkomst omdat het precies drie jaar geleden is.
Vrijdag gaan de fietsjes eruit en we rijden met Gerhard het eiland over. Er is één asfaltweg van redelijke kwaliteit die langs drie kleine dorpjes voert, die allemaal bestaan uit een onregelmatige verzameling gebouwtjes met een daartussendoor scharrelende veestapel.
Aan de andere kant van het eiland houdt de weg op bij het “vliegveld” en airstrip van gras met een open schuurtje als vertrek- en ontvangsthal (er is een loket en er staat een rijtje stoelen) waar nu een viertal paarden beschutting zoekt tegen de zon. Verder houden ze het gras van de air strip kort. Wij rusten er ook een poosje in de schaduw van een groepje kromgegroeide bomen met prachtig uitzicht op het strand en de imposante brekers van de Stille Oceaan (het is de oostkant, dus de lage wal). Als we met de dinghy terug roeien naar Inísh komt er steeds meer water in te staan en even later blijkt dat de bodemnaad, die we in Apia met zoveel moeite strak in de lijm hebben gekregen , weer helemaal los is. Kennelijk was de Zuid-Amerikaanse bison-kit meer lammetjesmelk. Dat is balen! Goede raad is hier echter gratis, van Gerhard, die voor dat doel sikkaflex heeft gebruikt. Hij heeft ook nog twee tubes. Wij dus zaterdag eerst het bootje schoonmaken, alle lijmresten verwijderen, ontvetten met thinner en dan . . . blijken zowel de twee tubes van Gerhard als de halve van ons uitgedroogd. Ik roep via de marifoon de andere cruisers op voor een sikkaflexdonatie, maar krijg geen respons. Dan ga ik ten einde raad maar alle jachten persoonlijk langs (in Gerhards dinghy), want we hebben die kit echt nodig, omdat we in dit gebied moeilijk zonder bijbootje kunnen. Uiteindelijk krijgen we van Local Talent een prachtige spuittube splinternieuwe kit, waarmee we de rest van de zaterdag de bodem weer vastplakken. Tijdens de werkzaamheden zien we het bevoorradingsschip binnenvaren en de hele verdere zaterdag is het een drukte van belang op de anders zo rustige havenpier. De ene vracht na de andere wordt van boord getakeld en door kleine vracht- of bestelautootjes naar de dorpjes op het eiland vervoerd. Er was ook al schaarste aan het één en ander, we hoorden klagen dat het bier op was. Zondagochtend vertrekt het schip weer en hoe vroom de eilanders ook zijn, het lossen ging ook de rustdag gewoon door en als het schip weer de lagune uitvaart blijft het nog lang druk op de kade. Het doet ons sterk denken aan ons geliefde Fair Isle nabij Shetland waar het precies zo toeging! Mensen zijn in wezen overal hetzelfde.
Als we zondag vlak voor de lunch bij onze gastvrouw het bootje weer te water laten, lijkt alles in orde: de kit hecht prima, moet zeewaterbestendig zijn en er is nog maar een klein waterlekje in het nog niet gerepareerde gedeelte, dat dus ook wel snel aan de beurt zal komen. De lunch is weer gezellig, er zijn nog jachten bijgekomen, we liggen nu met twaalf ankeraars hier. Daarna ga ik nog een poosje snorkelen en om half vijf worden we door een vrachtautootje opgehaald, zeezwervers en eilanders samen in de laadbak, om naar de kerk te gaan. Want ze kunnen hier toch zo ontroerend mooi zingen in de kerk. Daar wordt je helemaal stil van. En de hartelijkheid en saamhorigheid van de eilanders straalt er ook vanaf. Daar kunnen wij moderne westerlingen nog wat van leren! Helemaal saamhorig gaan we daarna metsenallen in een nog vollere laadbak weer terug naar de schepen of het dorp.
Maandag bereiden we ons alweer voor op vertrek, want er is een “wheather window” (gunstig zeilweer) van dinsdag tot donderdag, daarna teveel (zuid in de) wind. Mijn grootste klus is om het onderwaterschip weer eens schoon te boenen met bezem, snorkel en zwemvliezen. Wat zullen we gáán morgen.
Dinsdag 02-10-2012 – woensdag 03-10-2012, Niuatoputapu – Vava’u, Tonga, 175 mijl. Halfzes op, koffie zetten en ankerop. Om zes uur zijn we onderweg, eerst de nauwe passage uit, maar die levert, zeker voor de 2e keer, geen problemen op. Dan een slag naar het noorden, overstag en een slag naar het oosten voordat we zuidelijke koers naar Vava’u kunnen inzetten. Even na ons vertrekt Local Talent en een half uur later Ladybug. ‘t Zonnetje schijnt (nog) en er is een mooie wind, 4 bft. Vol goede moed zijn we dus. Maar in de loop van de dag verslechtert het weer. We zouden een half windje hebben, afnemend van 14 tot 10 knopen, met een beetje bewolking. Maar het wordt erg buiïg, met soms heul veul regen erin en vaak ook harde windstoten, tot 24 knopen, met tussendoor een poosje bijna geen wind. Ik wordt er af en toe een beetje mies van, op het laatst laat ik maar een rif in het grootzeil en regel het zeiloppervlak met de genua, dat doe ik wel vaker en vanaf 12 knopen wind loopt Inísh ook met een 1x gereefd grootzeil goed. En het allerbelangrijkste voor een cruiser is toch om de boel heel te houden, “because help is not on its way, in the middle of the ocean”. Af en toe hebben we marifooncontact met de andere zeilers, Local Talent loopt zo’n vijf mijl op ons uit, Ladybug blijft achter en raakt buiten marifoonbereik. De nacht is heel slecht met veel regen en heel veel zeilwisseling. Ik blijf dus maar in de kuip, want zeil wisselen is mijn werk en ik doe dus geen oog dicht, maar Josien ook niet, want de zee is erg warrig doordat de wind in de buien soms meer dan 30° van richting verandert, en Inísh bokt en bonkt soms als een rodeopaard, wat ook flink afremt, maar als we woensdagochtend toch al vroeg voor de kust van Vana’u komen (dankzij de mee-stroom van bijna een knoop) vinden we haar “klein maar dapper”. Ze is deze beproeving weer schadevrij en kurkdroog doorgekomen! Zo’n 15 mijl van het eiland roept iemand over de marifoon op kanaal 16 dat er op kanaal 26 een cruisersnet is, net als op Trinidad en Curaçao. Wij natuurlijk afstemmen op 26, zodat we al voordat we binnen zijn de sfeer kunnen proeven van en informatie krijgen over de haven Neiafu en het eiland. Als er gevraagd wordt naar “new arrivals” meldt Local Talent zich vanaf zee, leuk idee, doen wij dus ook: Neiafu, here we come, still 15 miles to go.
Vana’u oogt vanaf zee als een platte pannenkoek met kliffen van zo’n 50 tot 100 meter hoog. Het ziet er mooi uit en als we in de luwte van het eiland op vlak water nog even lekker halve wind zeilen, zien we steeds meer kleine eilandjes en rotsen van achter het hoofdeiland verschijnen. Je bent meteen weer in een andere wereld. Gedaan met oceaangeweld en de zorg voor het tuig, maar genieten van het schouwspel en over op binnenwater-navigatie. Als we de steven wenden naar de inham in de vorm van een Noorse fjord, waar Neiafu aan ligt, krijgen we de wind tegen en gaat voor de laatste 5 mijl het volvootje erbij. Met vier knoopjes puffen we op vlak water, alweer moe maar voldaan, naar de haven. We zien steeds meer schepen en het is wel duidelijk dat het hier draait om de watersport. Alleen maar jachten en visboten. Omdat we in Nuiatoputapu al hebben ingeklaard, hoeven we niet aan de kade vast te maken, maar kunnen we meteen op zoek naar een mooring, wat nog niet meevalt. De vrije moorings blijken privé of gereserveerd. Maar de vierde is bingo, horen we desgevraagd via de marifoon. Voor TOP (Tonga Pa’anga, ca ½ €) 13 per nacht mogen we vastmaken. Als we daarna de dinghy te water willen laten (lag opgeblazen op het voordek) om te gaan inklaren, begint het toch weer te stortregenen! Daar kun je je in Nederland geen voorstelling van maken. En dat duurt tot na sluitingstijd van de douane. Dus dat inklaren komt morgen wel. Josien maakt een lekkere chili con bacon en chorizo en na nog een koffie en een borrel duiken we doodmoe ons kooitje in voor een heerlijke nachtrust op eindelijk weer eens een spiegelvlak watertje, zelfs zonder keiharde bonkmuziek. Alleen gaat midden in de nacht het ankeralarm een keer af, omdat ik het te krap heb afgesteld (ik doe dat ook als we aan een mooring liggen, omdat je maar nooit weet hoe die er onder water uitziet. Het water is hier wel glashelder, maar ook dertig meter diep, daarom ankeren we ook liever niet). Eigenlijk wel lekker, even zo gewekt te worden, in het besef dat je weer heerlijk onbezorgd kunt gaan liggen doorslapen.
nog even nagenieten van Niuatoputapu: