Dinsdag 31 december 2013 – dinsdag 14 januari 2014, Danga Bay Marina, Maleisië.
Twee schalen vol bakt ze op een kooktoestel in de kuip, levensgevaarlijk als er een golven makend schip langskomt, maar ik zit continue op wacht en gelukkig gaat alles goed. Tachtig heerlijke oliebollen waar ’s avonds door de gehele zeilersgemeenschap van wordt gesmuld. Want vanaf tien uur verzamelen we ons op het bordes van de marina en afgezien van de colereherrie van het discofeest voor de Chinezen beneden (die vieren toch pas op 31 januari hun nieuwjaar?) is het wat mat (gesprekken schier onmogelijk door de disco) maar toch ook wel saamhorig en heel internationaal. En het vuurwerk (ook van de Chinezen) om twaalf uur is zo mogelijk nog mooier dan dat van de Hoornse kermis. Maar vòòr die tijd gaan we ook nog eten in een door ons ontdekt Indiaas restoran, dat er niet uitziet, maar waar je toch wel zó lekker tandoori en Tika masala en naanbrood kunt eten. Dat doen we samen met Nick & Erica, Bill & Sharol, all Aussies. De dames zijn allemaal op z’n Indiaas gekleed en iedereen geniet zichtbaar van de heerlijke maaltijd, waar we met z’n zessen zo’n 120 ringgit voor neertellen ofwel €30.
Op nieuwjaarsdag doen we niet zo veel. Wel zwaaien we Erica en Nick uit die naar huis vliegen. Maar twee januari rijden we met de bus naar Malakka,
waar we voor het oude Stadthuys worden afgezet, replica van ons oude Hoornse stadhuis aan de Kerkstraat. Helaas staat het net in de steigers zodat we slecht kunnen vergelijken, maar ik denk dat ik het origineel toch veel mooier vind. Wel een gek idee om een kopie van je eigen stadhuis aan de andere kant van de wereld te zien. Daarna gaan we de spullen bij het hotel afzetten. Onze kamer is eenvoudig maar functioneel en netjes, gelukkig. Daarna wandelen we langs de rivier terug naar het oude stadscentrum en het is verbazingwekkend hoe vaak je wordt herinnerd aan de VOC-tijd: Dutch Coffeehouse, Jonkerstreet, Heerenstreet, veel huizen met Hollandse namen, veel Hollandse baksteen.
We eten ’s avonds wat op een terrasje aan de rivier, maar het smaakt Josien niet echt, vanwege de stank van het water, maar ook omdat ze zich niet lekker voelt. De tweede dag wordt ze ziek en heeft veel pijn in haar heup, zodat we teruggaan naar het hotel en ik in de middag imme uppie de “Heritage Walk” afmaak, wel jammer.
De derde dag probeert Josien zich te ver"vrouwen" en doen we het samen nog een keer over, bezoeken het gouverneurshuis (door de Engelsen neergezet, die op slinkse wijze tijdens onze bezetting door Napoleon de boel van ons hebben overgenomen) en het literatuurmuseum, en gaan ’s avonds tandoori eten in een fameus Indiaas restoran. Maar het kost ’t meissie veel moeite allemaal en de volgende dag heeft ze zoveel koorts dat ze ‘s morgens weer in bed blijft. ’s Middags kan ze het weer opbrengen om mee te gaan naar het Maritiem Museum, gehuisvest in een oversized replica van een Portugees schip. Ik vind de musea smaakvol ingericht, redelijk informatief, maar er staan weinig mooie ouwe spullen.
’s Avonds gaan we eten in een satay restoran, ook weer fameus, we moeten zelfs een poosje buiten op krukjes wachten tot we aan de beurt zijn. En daar ontmoeten we Quincy en Lotje uit Amsterdam, waarmee we heel genoeglijk in gesprek raken, zodat we besluiten om dan ook maar samen te gaan satay-en. Het lijkt nog het meest op fondue, maar dan in de hete pindasaus. De stokjes zijn al voor ons volgeprikt met allerlei en kunnen worden gehaald bij een soort lopend buffet. Leuk en lekker voor een keer.
.
We waren van plan om één dezer dagen door te reizen naar de hoofdstad Kuala Lumpur, maar dat schiet erbij in. We gaan de vijfde dag terug met de bus naar Teluk Danga en Inísh, waarna Josien ’s nachts ligt te schudden van de koorts, zodat we de volgende dag meteen het ziekenhuis opzoeken, waar ze ook meteen kan blijven. Nou ja, meteen. . . het duurt wel tot de avond voor alle onderzoeken klaar zijn, ik 4000 ringgit deposito heb gestort en ze eindelijk in bed kan. De specialist, dr. Mohammed Ishmaël, aardige Indiase jongeman, belooft nog dezelfde avond met een laparoscopie de blindedarm te verwijderen, oorzaak van alle pijn en ellende, maar als ik om half tien doodmoe op de steiger van de marina aan buren sta uit te leggen wat er allemaal gebeurd is, wordt ik opgebeld door het ziekenhuis: of ik maar even wil terugkomen om nog 1000 ringgit te betalen voor de operatie. Daar hadden ze het eerder niet over gehad. Terwijl de aanpak toch al de hele middag duidelijk in het dossier vastlag, ook voor de boekhoudsters. Dus antwoord ik dat ik al 4000 betaald heb, ze het er maar even mee moeten doen en dat ze morgen de eerste zijn. Mevrouw zal het voorleggen aan de dokter en terugbellen als het niet goed is (ik kan nooit eerder dan half elf terug zijn en als dan eerst nog die extra borg moet worden gestort en dan nog geopereerd wordt het toch al nachtwerk). Maar ik wordt niet teruggebeld, dus ga er van uit dat de operatie gewoon doorgaat. Later belt Josien in tranen dat er niet wordt geopereerd. De volgende morgen vertelt ze dat de specialist zich garant wilde stellen en toch opereren, maar dat de financiële afdeling geen toestemming gaf! Voorwaar een commercieel ziekenhuis! Wat als de blindedarm was gebarsten in die nacht? SCHANDE!!! Dat is gelukkig niet gebeurd, wel moet ik nu 10.000 ringgit voorschieten, namelijk ca. 90% van de verwachte kosten. Dat is weer een nieuw element voor ons. En een probleem, want als ik probeer via mijn Visa-kaart dat bedrag te betalen wordt het geweigerd. En als ik dan op de iPhone kijk wat mijn saldo is (ik heb €2500 krediet, precies die 10.000), blijkt dat één of andere hacker voor €1000 een vliegticket van mijn krediet heeft afgeboekt. Dat kan er nog wel bij. Ik raak zo langzamerhand flink in de stress. Betaal wat ik nog over heb bij Visa, haal met m’n bankpas zoveel mogelijk contant geld uit de ATM en inmiddels hebben ze kennelijk wat compassie gekregen bij de geldwolven, want de operatie gaat door al heb ik niet het volle pond betaald. Dan spoorslags naar de marina om daar in rust met Visa de situatie recht te trekken. Die werken gelukkig goed mee, hogen mijn krediet op, blokkeren internetbetalingen voor mijn card, ik weer terug naar het ziekenhuis om het restant te betalen en te kijken hoe het met m’n meissie is, die inmiddels half bijkomend weer in haar ziekenhuiskamer is gearriveerd, zonder blindedarm, met drie gaatjes in haar buik, wat pijn en een beetje verhoging. Als alles goed is mag ze morgen naar huis, maar alles is niet goed, ze houdt nog koorts, dus moet ze uiteindelijk drie nachten blijven. Wel in een super de luxe eenpersoonskamer met zithoek, leren slaapbank, keukentje, douche, tv, kooktoestel en koelkast. Voor 390 ringgit (€90) per nacht, we hadden om een gewoon plekkie op zaal gevraagd, maar die waren volgeboekt, alleen dit was beschikbaar, waarschijnlijk voor de gemiddelde Maleier onbetaalbaar. De verpleegsters lopen allemaal in blauw moslimgewaad met wit hoofddoekje en daarop nog een kapje in de vorm van een kroontje, grappig. Ze zijn erg aardig, maar de communicatie en efficiëntie (naar onze begrippen) sticht regelmatig verwarring bij hen en ons. Achteraf kunnen we er wel om glimlachen samen. Er komt ook nog een “operationsmanager” excuses maken over de financiële gang van zaken. Ze interviewt ons over mogelijke verbeteringen en ik geef een paar suggesties, waar ze wat mee zegt te kunnen, wie weet helpt het. Vrijdag meldt dr. Ishmaël tijdens zijn ronde dat we naar Inísh mogen, maar het duurt nog tot in de middag voor we echt kunnen vertrekken. We moeten weer erg wennen aan de hitte na een week airco.
Vrijdag en zaterdag veel internetverkeer met familie en vrienden. Met instanties om alle losse eindjes te regelen en we gaan ons weer richten op zeilen. Zaterdag haal ik diesel, is hier een heel gedoe want er is geen scheepsdieselpomp en bij de wegstations mogen ze geen cans vullen. Dat moet dus illegaal via een taxichauffeur die voor 30 ringgit dat risico wil nemen en een pompbediende die voor 10 ringgit een oogje dichtknijpt, zodat we vier cans in de taxikofferbak vullen met prachtige schone diesel (na het troebele solar-kerosine mengsel van Indonesië). Zondag rustdag en maandag ga ik voor mezelf naar het ziekenhuis omdat ik last houd van m’n schouder. ’s Morgens voor niks, want de orthopeed moet opereren, ’s middags laat ‘ie me tegen z’n handen drukken, zet een spuit in m’n schouder en klaar is Kees (hopen we). Voorlopig helpt het, maar d’r zit dan ook een verdovingsmiddel in de cocktail. En het is een ontzettend leuke jonge Chinese man, scheelt ook. Ten afscheid van dit ziekenhuis drinken we nog een kop koffie in het ziekenhuiscafé, waar ik inmiddels bevriend ben met een Nepalese gastarbeider (de Maleiers zijn dat in Singapore) die we hartelijk gedag zeggen.
Dinsdag uitklaren en afrekenen en woensdag de trossen los, bestemming Port Dickson, 130 mijl verderop. Helaas horen we dinsdag dat het weer eens “public holyday” is, terwijl de Angie, de balie wedewerkster, dat gisteren nog heel beslist ontkende . . . dan maar donderdag de trossen los, is het tij nog steeds gunstig en de maan vol.