Vrijdag 1 maart – zaterdag 16 maart 2013, op reis en weer aan boord. Op het Noordeiland brengen we een hernieuwd bezoek aan de vulkanen, nu in de zon, we kamperen op een mooie DOC-site, letterlijk onder de rook van Mt. Ruapehu, de Mordor-vulkaan.
De volgende dag rijden we langs de oostkant van de vulkanen door een woestijnachtig gebied met heel veel, Hollands aandoende, paarse heidevelden.
Daarna met de gang er in langs de westkant van lake Taupo naar Matamata, waar de opnamen voor Hobitstee (the Shire) zijn gemaakt, zelfs het toeristen informatie bureau is in de stijl van de dBvdR. We hebben nog een dagje over vóór ons geplande bezoek aan Joan en Sandy in Auckland, dus kiezen we voor de kustplaats Raglan, een mooie voorlaatste stop. Als we daarvandaan naar S&J bellen, blijkt, dat ze t/m het weekend afwezig zijn, shit, dan maar door naar Whangarei, zien we ze later wel.
Donderdag komen we vroeg in de middag aan bij Town Basin en het is fijn om weer een aantal bekenden te begroeten.
Jaap en Renée (Ware Jacob) zijn terug, we spreken Jan Bart (Victory), hun auto met alle kampeerspullen blijkt in Wellington te zijn gestolen, op dezelfde dag dat wij er een parkeerbon kregen, waarschijnlijk omdat ons reservewiel net even buiten het vak stak. Ja, soms kunnen ze behoorlijk op de regeltjes zijn, die kiwi’s. De volgende dag is Frank (Noorse Frida) weer terug van Antarctica (de tocht viel hem tegen). Havenmeester Brian blijkt een dochter te hebben gekregen. We ontmoeten “nieuwe oude bekenden” zoals Haana Hao (Hawaiaans voor “we want more”), Black Dog en The Rose (van die man die naar Amerika moest vanwege z’n gebroken been, hij loopt wel weer maar nog niet van harte).
Omdat Josiens borst nog steeds gevoeliger en roder wordt maken we een afspraak via de huisarts met een borstchirurg voor woensdag de 13e.
Met de jachtwerf Riverside Marina spreken we af dat we de 13e de kant opgaan. En we gaan op zoek naar voordelige antifouling en andere zaken die we nodig hebben voor het onderhoud.
De specialist, Stephen Dunn, maakt een betrouwbare en professionele indruk en doet meteen een biopsie die met voorrang wordt onderzocht. Volgende week uitslag. Inísh staat dan al op de kant want diezelfde morgen hebben we “om acht uur scherp” de vastgeroeste trossen losgemaakt en zijn we de halve mijl stroomafwaarts naar de River Drive Marina gevaren, waar ze al klaar stonden om Inísh omhoog te takelen. En zoals altijd blijkt er meer te doen dan we verwachtten. De kiel is op veel plaatsen verroest en scheg, roer en stuurvaanroer hebben allemaal weer osmose. Dus kopen we een grote pot twee componenten epoxy primer en ga ik aan het schuren om de boel kaal te krijgen. Dat wordt me door de bedrijfsleider niet helemaal in dank afgenomen,
hij vindt het kennelijk maar asociaal dat er geschuurd wordt op de werf. Als ik meer dan halverwege ben krijgt Inísh een soort schort om het onderwater-schip en dan is ze ook al snel klaar voor de nieuwe beschermlagen. We kiezen ook een andere antifouling, want International wordt steeds duurder en ze verkopen hier de Noorse Jotun in 5 literblikken voor NZ$ 159. Het proefstukje houdt goed en diverse cruisers hebben er goede ervaring mee. De in Curaçao aangebrachte peper heeft waarschijnlijk weinig effect gehad, behalve dat het oude verfoppervlak er korrelig van is geworden, jammer, misschien moet over een poosje het hele schip wel kaal tot op de primer. Op de dinsdagavonden gaan we met een groep cruisers uit eten bij een restaurantje aan het Town Basin, waar ze dan een schippersmaaltijd hebben, de vrijdagavonden doen we dat bij de jachtclub en zondag gaan we voor ’t eerst barbeknoeien op de jachtwerf. Zo komen de dagen wel om en nadert met rasse schreden het moment dat Inísh weer zee kiest.