Zondag 15 december – dinsdag 31 december 2013, Danga Bay Marina, Maleisië. Zondag gaan we boodschappen doen. Met de bus naar een shoppingmall in de buurt, waar een gigantische Giant supermarkt is, maar waar je toch heel veel boodschappen, die wij normaal vinden, niet kunt krijgen. Ook kopen we een prepaid simkaart en beltegoed voor de iPhone. Voor zestig ringgit (€15) kunnen we een maand bellen en 1GB internetten. Maandag bezoeken we de nabijgelegen stad Johor Bahru, een kleinere, slordige en vuile versie van Singapore.
Het veelgeroemde Maleise eten valt ons een beetje tegen, minder zorgvuldig klaargemaakt dan in Indonesië, het lijkt wel of de Maleiers, hoewel heel aardige mensen, in alles wat slordig zijn. Totdat we in Little India een cafetaria-achtig restaurantje ontdekken waar ze ons voor weinig ringgit overheerlijke tandoori chicken en naanbrood en alles wat verder bij Indiaas eten hoort voorzetten.
De marina ligt in een soort rivierdelta en om ons heen wordt druk gebaggerd en zand opgespoten om dit deel van Maleisië mee op te stoten in de vaart der oosterse volkeren. Maleisië heeft olie en de lonen zijn laag, dus er wordt flink ontwikkeld hier. Het baggerwerk heeft natuurlijk mijn bijzondere interesse en ik verbaas me regelmatig over de primitieve en onregelmatige wijze waarop gewerkt wordt.
De zandzuigers die het zand opspuiten bestaan uit eenvoudige pontons met een hutje erop, een zandpomp erin en een paar rubberen en pvc leidingen waarmee het zand uit de schepen op de kant wordt gespoten. Het zand wordt vloeibaar gemaakt met een paar losse waterslangen. Uren doen ze erover om een paar honderd m3 aan wal te brengen. Wij deden in de jaren zeventig in Vinkeveen 12 minuten over een zandschuit van 500 m3. Maar er wordt wel heel lang doorgewerkt en op tij. We liggen mooi aan de buitenste ponton van de steiger, zodat we goed zicht hebben op de delta, waar ook veel “wildlife” te zien is, vooral vogels. Er zijn grote en kleine witte en blauwe reigers, kwakken, een soort ooievaars met prehistorische koppen, we zien een stelletje heuse visarenden regelmatig boven ons cirkelen. Er zwemmen waterslangen, varanen en otters, en er is veel vis. Zelfs wordt af en toe een aap gesignaleerd, maar nog niet door ons. Al gauw worden we goede “mates” (maatjes) met onze buren Erika en Nick, die ons de eerste dag met geld hebben geholpen en als zij melden dat ze een paar dagen naar Singapore gaan, vragen we al gauw of het goed is dat we meegaan. We moeten nog led lampjes voor Inísh kopen, garantie voor de iPhone regelen en we hebben het mooiste deel van de stad nog niet gezien. Het is goed.
En dus gaan we met z’n vieren naar het busstation in JB (Johor Bahru), waar we voor 15 ringgit pp naar een ander busstation, in Singapore, worden vervoerd, de taxi moet wel vol zijn. De grensformaliteiten worden ongeveer zo afgehandeld als wanneer je bij een parkeergarage incheckt en vanaf het busstation in Singapore is het 10 minuten lopen naar de ondergrondse. Wat wil je nog meer? O ja, een goedkoop hotel in de hoerenbuurt (keurig hotel overigens).
We halen onze led lampjes (die leveren veel meer licht dan de halogeenlampjes die we hadden, en gebruiken een fractie van de stroom ervan, ze benne wel duur maar minder dan in het Westen), de iPhone-man belooft nu snel het garantiebewijs te zullen mailen en dan lekker eten in Little India. De volgende dag bezoeken we samen met de Aussies het gebied rond de monding van de Singapore River, waar je nog kunt zien dat S. van hieruit groot is geworden. We zien het Raffles Hotel, een indrukwekkend staaltje van Brits kolonialisme, nu geheel in kerstsfeer. We zien een paar mooie antieke stalen bruggen, de oude en nieuwe parlementsgebouwen, Far East Museum, een standbeeld van de heer Raffles, die hier kennelijk veel heeft bewerkstelligd.
Als we bij de grens komen weten we even niet wat we zien: Een stroom van duizenden scootertjes rijdt op een parallelle baan in file met ons mee de grens over en volgens onze chauffeur zijn dat Maleiers die in S. werken, in JB wonen en zo elke dag anderhalf uur heen en anderhalf uur terug rijden om in S. werk te hebben. Ofwel omdat ze in Maleisië geen werk kunnen krijgen, ofwel omdat ze in S. meer kunnen verdienen.
Vandaag moeten ze ook nog een wolkbreuk met echt gigantische donderklappen over zich heen laten komen! We hebben erg met ze te doen. Van de weeromstuit ontdooit onze chauffeur naar die westerse patsers en zet ons bij de overdekte shoppingmall af in plaats van bij de busterminal waar eigenlijk ons uitstappunt is.
De vrijdag voor kerst wordt ons door de staf van de marina een etentje aangeboden. We moeten zelf cadeautjes meebrengen, maar eten en drinken is op kosten van de marina. Ook dat nog voor die 100 ringgit per week! Maar het eten is matig, het bier lauw uit plastic bekers en de spelletjes die we moeten doen vinden we nogal kinderachtig (misschien drinken we te weinig), dus houden we het na twee uur voor gezien en onze buren brengen de volgende dag onze chocolaatjes voor ons mee. Op kerstavond is er een potluck, waar Josien een grote pan bami inbrengt. We maken kennis met Kari (Fin) en Helena (Amsterdamse) met hun Merilelu, een Dehler 41 met doghouse, die we in Samoa ook al gezien zouden moeten hebben, maar dat kunnen we ons niet zo goed herinneren. We hebben een gezellig uurtje in hun kuip. Eerste kerstdag gaan we met een groepje cruisers picknicken in een park, waar we ineens een schattig vleermuisje aan dakbalken zien hangen (foto is ondersteboven) en later een mooie orchideeëntuin bezoeken, ’s avonds lekker eten in een Indiaas restaurant in de buurt, iets chiquer dan onze cafetaria in JB, maar niet beter. En tweede kerstdag is er uitstalling van Maleis handwerk in een grote tent. Mooi batikwerk, houtsnijwerk, kleding, sieraden en toeristenspul. Het is opmerkelijk hoeveel werk door deze hindoestaanse en islamitische mensen van kerstmis wordt gemaakt, en hoe Amerikaans commercieel de benadering ervan is. De Jingle Bells en We wish you a merry Christmas zijn letterlijk niet van de lucht. En alles zit onder de sfeerverlichting, kunstsneeuw, sparrengroen en kerstmannenrood, de mooie meisjes zijn in sexy kerstpakjes gekleed. En iedere Maleier wenst ons Merry Christmas, tot nieuwjaarsdag aan toe. Zaterdag na kerst krijgt Josien zoveel last van haar oor, waar ze sinds de vliegreis al last van heeft, dat we naar het (commerciële) ziekenhuis gaan, waar we snel, efficiënt en goedkoop worden geholpen. Gelukkig is het alleen een met smeer verstopt oor, wat zo is verholpen. We zijn onder de indruk van de gezondheidszorg hier, al ben ik wel een beetje bang, dat die alleen geldt voor wie het betalen kan. Er is wel verzekering hier maar daarvoor geldt waarschijnlijk hetzelfde. Zelf heb ik sinds Bali last van m’n rechterschouder, te hard aan het startkoordje van de buitenboordmotor getrokken toen die niet wou starten. Soms kan ik er slecht van slapen. Waarschijnlijk is het de “rotator cuff”, en daar is weinig aan te doen behalve wat oefeningen en rust, dus voorlopig maar rustig zeilen en klussen. Josien gaat oliebollen bakken voor oud en nieuw. Vanaf twee januari gaan we vier dagen naar Malakka, hét oosterse handelscentrum van onze Gouden Eeuw. Maar daarover meer in het volgende verslag.