Zaterdag 5 oktober, vertrek uit Nouméa - donderdag 17 oktober, Collette Reef, Torresstraat, 1562 mijl. We wilden donderdag vertrekken, maar woensdag ontdekt Josien dat één van de lichtaccu’s veel te warm is, de indicator is wit: accu kapot. En dan wordt de beslissing over al of niet twee nieuwe lichtaccu’s kopen ineens heel makkelijk. Omdat ze parallel geschakeld zijn moeten ze van exact dezelfde capaciteit en leeftijd zijn. Gelukkig weet ik al, dat de door ons gewenste (Victron AGM 110 AMP) in een paar uur kunnen worden geleverd, maar het moet nog wel ff gebeure. En ze moeten worden geplaatst en dan blijkt uit één ervan een raar gepuf te komen. Volgens de site van Victron waarschijnlijk een cel kapot. Dus weer omwisselen. En zo wordt het zaterdag voor we kunnen vertrekken, want afgezien van de op vrijdag vervangen accu: we zijn helemaal niet bijgelovig, maar voor zo’n lange oversteek op vrijdag vertrekken is wel een beetje Neptunus of Aeolis verzoeken, toch ?? De oude accu’s verkopen we aan onze Duitse buren (één is nog goed), ze zijn er blij mee en blijken bekenden te zijn van Laszlo, een voormalige maat van Joost die ook aan het zeezwerven is (zie Curaçao). Als zaterdag rond de middag alles is gestouwd en we afscheid hebben genomen van marina-personeel en cruisers, gaan met hulp van de Giggles-bemanning de trossen eindelijk weer los. We doen door de spanning wat onbeholpen. Ik moet bij het hijsen van het grootzeil de smeerreep van het nieuwe vierde rif en de geïmproviseerde onderlijkstrekker (de blokken en stopper van de oorspronkelijke gebruik ik nu voor de vierde smeerreep) nog afstellen, al met al een wat chaotisch vertrek. Dan door de lagune naar de “Passe de Uitoe”, waarna we weer de lange Pacific deining onder ons voelen en nu voor de laatste etappe. Want we willen non-stop door Koraal Zee, Torresstraat en Arafura Zee naar Timor, met eventueel een ankerstop achter een atol in de Straat gedurende de nacht, vanwege de vele riffen daar. 12 dagen lang gaan we op een koers van 290° door ons laatste stukje Pacific. Soms met weinig wind, soms met veel en dan een lastige zee, die ons weer vervelend laat slingeren, ik kom er niet goed achter hoe dat komt, want de wind waait steeds uit dezelfde hoek, tussen oost en zuidoost. De nachten beginnen donker, met een nieuwe maan, maar in de loop van de week worden de maanverlichte uren langer en lichter, meestal is het half- tot onbewolkt. ’s Morgens om half acht N.C.-tijd checken we vaste prik in op het Pacific Drifters Net (SSB), maar naarmate we dichter bij de Straat komen wordt de verbinding steeds slechter. We hebben nog wel een praatje met Victory (zij gaan naar Australië, willen daar hun mooie schip inwisselen voor een catamaran) en met Fruit de Mer (zij gaan terug naar Nieuw Zeeland).
Halverwege de week zien we regelmatig een vrachtschip op de AIS en soms schuift er één half achter de horizon langs en zien we een brug en een paar kranen op de horizon. Eén keer loopt er één vlak voor ons langs in het holst van de nacht en hebben we even marifooncontact. Op woensdag de 9e klokken we trots 40.000 mijl op het log, dat is tweemaal de wereld rond in Inísh’ 15jarig bestaan! Meestal zeilen we uitgeboomd (melkmeisje, butterfly) met de wind zo’n 160° inkomend, eerst van bakboord, later van stuurboord. Josien weet weer lekkere potjes te koken ondanks de swell en op dinsdag de 15e verliezen we op het laatste moment een joekel van een mai-mai van de haak, shit! Maar we blijven proberen een verse vis te verschalken. Verder lezen we veel, ik een hele serie van Bernhard Cornwell over (deels geromantiseerde) Engelse geschiedenis in de Vikingtijd, in het Engels, wat me steeds beter afgaat. We merken dat we de evenaar naderen want het wordt steeds warmer, het is 32° C. in de kajuit als ik dit inklop.
Donderdag 17 oktober gaan we de Torres straat aanlopen. Woensdag weten we al dat we ’s nachts zullen aankomen en dat vinden we te link, we gaan tenslotte van 3 km. diep water binnen een uur naar 20-40 m. mèt daarbij nog moeilijk te spotten riffen en brekers. Dat willen we overdag doen. Dus gaan we reven en zo vertragen. Als ik onze snelheid rond de 5 knopen kan houden komen we ’s morgens om 7 uur aan, net licht. En aldus geschiedt. Met drie reven in het grootzeil en een puntje fok kost het toch nog moeite om niet te hard te gaan met de 20 knopen wind die we gemiddeld hebben, maar het lukt prachtig al oogt het raar, zo’n pietsje zeil bij een normale passaatwind. Om even over zeven lopen we door het waypoint dat de Raine Island Entrance van de Torresstraat markeert.
Op het overigens kale eiland staat nog een oud onverlicht baken, zodat we zeker weten dat we goed zitten en we worden wel zeer hartelijk begroet door een menigte jan- van-genten, pijlstormvogels en een vloot (of school?) dolfijnen, die wel een uur met ons mee-dartelen, tot ze zeker weten dat we veilig binnen zijn.
Voor ons blijkt het aanlopen van de Straat trouwens een eitje want er is slecht een matige wind op dat moment en het is twee uur voor hoogwater, zodat we stroom en wind achterop hebben, wat willen we nog meer? Happy Bird kreeg hier een grote bak groen water in de kuip. Al snel gaat de oceaandeining over in IJsselmeer golfslag en lekker rustig varen we de vooraf in de gps ingevoerde route tot Collette Reef, waar we om vijf uur ons ankertje droppen omdat we het te gevaarlijk vinden om hier ’s nachts door te varen, en een nachtje ongestoord slapen is ook welles lekker. Tsja, dat valt dan weer tegen, want dat rif steekt maar net boven water (bij laagwater) en tijdens de vloed wordt het steeds onrustiger op onze ankerplek. We hobbelen nog erger dan op zee! Het liefst wil ik ankerop maar Josien geeft haar veto. Dus hou ik maar een uurtje ankerwacht en als Inísh wel goed blijkt te blijven liggen ga ik op m’n vaste plekje in de kuip nog maar een dutje doen.
Vrijdag 18 oktober - zaterdag 19 oktober, Torresstraat, 184 mijl. Bij het krieken van de dag gaan we ankerop en verder de Straat in. De tocht is makkelijk, een goed uitgezette route en voldoende ruim water om ook nog wat speling te hebben.
We zien steeds meer markeringspunten en na een paar uur: land in zicht: Cape York, het noordelijkste puntje van Down Under. Ik bestudeer nog eens goed het gedeelte van de Straat waar de stroom oploopt tot 3-4 kn. en ontdek dat we daar een paar uur te vroeg zullen aankomen, zodat we die stroom tegen krijgen. Dus gaan we opnieuw ankeren, nu van 13-17 uur bij het Wyborn Reef, ietsje beter dan onze vorige ankerplek. We eten daar een hap macaroni en even over vijven gaan we weer ankerop voor het spannendste deel.
Eerst het ronden van Cape York, waar we nog een restje tegenstroom hebben en het water daardoor flink ruig is, hoewel we het droog houden in de kuip.
Ik heb dat expres zo uitgekiend om in het 15 mijl lange Prince of Wales Channel de stroom optimaal te benutten. Wel weer vooraf een beetje onzeker of ik niets over het hoofd heb gezien. Nou gelukkig niet dus, want we scheuren met 9 tot wel 11(!) knopen door het Channel op bijna vlak water met een lekker bakstagwindje en een volle maan om ons bij te lichten. We hebben nog even marifooncontact met een oplopend vrachtschip, dat uiteindelijk pas buiten het kanaal ons voorbijloopt, zo hard gaan we. Puur genieten zo midden in de nacht. En dan meteen door, de Arafura Zee in. Dag Aussies, we hebben jullie alleen vanaf ‘t water gezien, en die vliegtuigen, die je hier de hele dag in de gaten moeten houden, helemaal niet. Ja één helikopter midden in de nacht, maar die zocht wat anders.
Zaterdag 19 oktober - maandag 28 oktober, Arafura Zee - Kupang, Timor, 1030 mijl. Het vrachtschip is ons net voorbijgelopen en wij zeilen de Arafura Zee en de vroege ochtend in. De Torresstraat hebben we, vanwege de vele koerswisselingen en vlak water, op de kale genua gezeild (uitgeboomd en wisselend ingerold), maar hier gaan we te veel rollen dus ga ik, ondanks een rollende Inísh en de man met de hamer na een doorwaakte nacht, nog een halfuurtje spelen op het voordek: grootzeil hijsen met drie reven (het waait inmiddels weer twintig knopen en the weatherforecast voorspelt nog meer), boom uit de genua en aan de loefzijde er weer in. Daarna het hele zootje afstellen en daar gaan we weer, beduidend stabieler dan zonder grootzeil, maar het blijft kermis aan boord van Inísh. Josien doet een tukje in de kajuit en ik met de eierwekker in de kuip. Om half acht nog even SSB-contact met het Driftersnet en daarna om acht uur met een ander, Australisch net, op 8161 kHz, het “Sheila Net” (vraag me niet waarom het zo heet). Na het heerlijke ontbijt van modern scheepsbeschuit (crackers) met kaas en het laatste plakje serrano-ham (mij door de admiraal toegewezen vanwege bewezen diensten) ga ik een poosje plat en ben ook helemaal van de wereld tot 12 uur als het weer tijd is voor de positiebepaling en dit verslag. Vandaag de klok maar weer eens een uur terugzetten. Nee, toch maar niet, het is wel lekker dat de avonden wat langer worden en het enige commitment met de buitenwereld is het SSB-netje, dus we gaan tot Timor door op N.C. tijd.
Wat verder te schrijven over de Arafura zee? Die is relatief ondiep, eerst 20 m. later oplopend tot 60 m. met 300 mijl voor Timor nog een paar banken van 20 m. en dan een afgrond (afzee?) naar een trog van 3000 m. voor de Timorese kust. Door het ondiepe water is het blauw hier veel lichter dan in de Pacific. Mooie kleur wel. Naarmate we vorderen, zien en voelen we langzaam het klimaat veranderen. Het wordt warmer en vochtiger, de wind neemt af tot bijna niks meer, zodat een paar keer ons trouwe volvootje d’r bij moet. Neemt dan weer toe tot een knoopje of tien, altijd uit het oosten, soms b.b.-bakstag, dan weer s.b., dus veel om-bomen. Eenmaal probeer ik de spinaker, maar die flapt en rolt te veel om effectief te zijn en het is een handenbinder.
De Coastguard-vliegtuigjes komen nu dagelijks over en iedere keer doen ze of ze niet weten waar we vandaan komen of waar we heengaan. Maar ze blijven uiterst correct. We hebben een paar keer marifooncontact met andere schepen en we wisten niet dat we zoveel (ship-) ”mates” hadden.
Af en toe denken we de Australische kust in zicht te hebben en één nacht zien we een gigantisch lichtspektakel erboven: weerlicht. Wel raar om zo lang zo vlak langs een continent te varen zonder voet aan land te zetten, maar ja, we hadden ook graag nog even naar Nieuw Zeeland willen terugkeren. Het leven bestaat uit keuzes maken, je mag al blij zijn dat je die vrijheid hebt, toch? Het duurt wel lang hoor, die Arafura Zee. Het is rustig varen, dus ook wat saai, heel geschikt om te ont-stressen, behalve als de zeilen gaan slaan. Nogmaals probeer ik de spinaker, gaat een paar uur heel lekker, daarna houd ik ‘em weer niet vol en gaat ‘ie om de voorstag slaan, bloedlink. D’r af maar weer. We maken zo’n 100 mijl per etmaal gemiddeld, vangen twee tonijntjes en een barracuda (die we na advies van het driftersnet toch maar niet opeten, ‘k had ‘em al gefileerd, maar van de tonijn eten we 3x heel lekker: gebakken, in de kerriestoofpot en in de paella) en we lezen veel. Ik heb een heel goed dik boek: “the hour I first believed” van een Wally Lamb, wel erg Amerikaans. Josien heeft tijdens haar wacht contact met een kleine zilverreiger, die ons een ererondje geeft, vreemd zo ver uit de kust, het zijn toch waadvogels? Ook jan van genten, sterntjes en pijlstormvogels komen even gedag zeggen, en een schooltje tuimelaars. Ik zie zelfs een heuse, geel met zwarte zeeslang van een meter of drie langs zwemmen en Josien later een kleintje. Ik hevel veertig liter diesel over uit de jerrycans in de tank. Heel leuk is, dat we Iridium-sms-contact hebben met de kinderen, doet je toch wat extra als je zo ver van alles bent. Zaterdagnacht worden we behalve door de maan ook nog bijgelicht door twee giga boorplatforms. Tegen het weekend komen we in de buurt van Timor en zondagmiddag komt het eindelijk in zicht. Dan blijkt dat we weer bij donker aankomen als we zo doorgaan, dus opnieuw moet de rem erop. Ook omdat we steeds meer stroom mee krijgen. Dus sukkelen we op een puntje uitgeboomde genua met 1 à 2 knoopjes plus 2 kn. stroom door, almaar pal west.
En maandag bij het ochtend-gloren lopen we de Selat Senau (= Straat tussen Senau en Timor) binnen. Het wordt druk met vissers-bootjes en prauwen, de één nog kleurrijker dan de ander en we hebben nog nooit zo’n hartelijke ontvangst gehad, iedereen zwaait en lacht ons toe, wij dus ook. Ook een groep kleine dolfijntjes verwelkomt ons.
We passeren de industriehaven van Tenau en grote velden fishfarms. Als we rond de middag (nog steeds N.C.-tijd, hier is het dan 9 uur) de baai van Kupang binnenlopen, zien we op de twee mogelijke ankerplaatsen heel veel lokale vissersboten en één zeiljacht, een grote, uit Curaçao, Nederlands sprekende huurschipper met Indonesische roots, die ons de eerste informatie verschaft en ons uitnodigt om ernaast te ankeren, dat doen we dan maar. En op vijftien meter water liggen we daar prima, nu we onze 80 meter ankerketting ter beschikking hebben. Dan eerst ff uitrusten. Want in deze hitte valt het daarna niet mee om het bijbootje uit het vooronder te hijsen en op te blazen. Maar uiteindelijk drijft ‘ie toch en roeien we op ons gemakkie naar de kant, waar we een giga cultuurschok ondergaan. Van ruim drie weken oceaanrust plotsklaps in een heksenketel van vooral scootertjes en bemo’tjes (kleine bestelbusjes omgebouwd tot autobus, zoals ook in de Carieb en Samoa) die als één grote knetterende en toeterende stroom langs de kustweg van en naar Kupang beweegt. En iedereen zwaait en roept en fluit en toetert naar ons om gedag te zeggen en te glimlachen, maar niemand spreekt Engels, dus hebben we heel veel moeite om te vinden wat we zoeken: een geldautomaat, de havenmeester, de toeristeninfo en een internetcafé. Geld lukt nog wel, anderhalf miljoen roepia neem ik meteen maar op (= €100). Na heel lang zoeken en heel veel vragen ziet Josien gelukkig een douane auto rijden, die we meteen aanhouden en ze beloven via email een afspraak te maken. We kopen een prepaid sim card en dan zijn we inmiddels zo uitgedroogd en afgepeigerd dat we terugvluchten naar Inísh, waar we het doen met instant noedels, terwijl je hier toch voor weinig heel lekker uit eten kunt. Maar dat komt allemaal nog als we wat geacclimatiseerd zijn.
Dinsdag gaan we vroeg met de bemo naar de stad, vinden geen toeristeninfo maar wel een internetcafé, waar een voor ons verwarrend bericht van de douane op staat. Dus gaan we eerst maar met de bemo naar de havenmeester, blijkt een kantoor in Tenau met veel ambtenaren die allemaal voetbal zitten te kijken en als ze horen dat we “Blanda” (Hollanders) zijn komt het hele Nederlands elftal van nu en ooit voorbij. En iedereen is weer hartstikke vriendelijk en behulpzaam. Maar ja, we moeten wel eerst naar de douane en quarantine officer. Dus wij naar het douanekantoor waar we dezelfde man van gisteren aantreffen, wij jokken maar dat we geen internet konden vinden, maken nu een duidelijke afspraak voor bezoek aan Inísh van douane en quarantaine, morgenmiddag. Daarna proberen we nog water en een dongeltje voor internet aan boord te vinden maar dat lukt niet, dus terug naar Inísh voor dit verslag en een frisse duik, kan ik meteen alle eendenmossels van het onderwaterschip schrapen. Morgen hopelijk dit verslag uploaden in het internetcafé.