Vaarbericht Inísh 2011-04, Domberg, Suriname

Zondag 13-02-11 – m aandag 28-02-11, Domburg (Suriname). Om acht uur wordt ik opgehaald door iemand om de huurauto te halen, dus sta ik ruim voor achten aan de wal. Dom, dom, dom. Na drie kwartier ga ik maar weer naar boord. Om half tien een telefoontje (ze hebben dus m’n nummer wel opgeslagen): “ik ben reeds aangekomen in Domburg”. Anderhalf uur te laat, "reeds", godbetert, this is Suriname man! Ik weer naar de wal, waar een mooie, vriendelijke dreadlockman, Murwin, relaxed en volkomen onschuldig op me zit te wachten. Ik mopper even, maar draai snel bij (this is..) en samen rijden we in drie kwartier naar een schuur met aftandse auto’s waar ook een redelijk knappe roze Toyota staat die ik voor €15 per dag een week mag meenemen. Links rijden, stuur rechts, gelukkig is het een automaat dus ik hoef niet met links te schakelen. En met airco, niet onbelangrijk hier!

We rijden ’s middags een eindje het land in en zien veel overblijfselen van de Hollandse bezetting, zoals (vaak ouderwetse) Hollandse namen, resten van plantages en buitenplaatsen, kanaaltjes en andere waterwerken. Er is zelfs een wrak van een lichtschip, gestrand in de rimboe, hoe komt 'ie daar?

’s Avonds lekker een visje met pittige patat bij de snackkar van Domburg (ook zeer Hollands, afgezien van de kruiden).

Maandag gaan we het bureaucratisch proces in van visa en inklaring, samen met onze buren, Tony, een Engelse skipper en José, een Amerikaanse mate geboren in San Salvador, die we een lift geven. Tony kankert voortdurend op de papierwinkel hier, maar voor ons valt het wel mee, we worden redelijk snel aan onze eerste stempels geholpen, al is het wel lastig dat we op drie verschillende locaties moeten zijn die ver van elkaar liggen, dus is de huurauto fijn.

We vertrekken rond zeven uur van Domburg om lekker vroeg in de stad te zijn, maar bij de brug voor Paramaribo staat een auto stil op de weg en bij het voorbijrijden schamp ik hem met onze linker achterkant, shite! Wat is dat nou vervelend, mijn passagiers hadden al herhaaldelijk gewaarschuwd, dat ik te dicht naar de linkerkant van de weg reed, zie hier het resultaat. Het slachtoffer is een zeer beminnelijke Hindoestaan, die bijna vereerd lijkt om door mij te zijn aangereden.

Ik heb een goed en vooral lang gesprek met hem want het duurt even (uurtje) voor de politie is gearriveerd met drie man sterk om een paar krijtstrepen op de weg te zetten en ons naar de kant te dirigeren. Daarna verdwijnen ze en is het wachten op een andere politiemacht (weer drie man sterk) om proces verbaal op te maken (weer uurtje). Een groot deel van de tijd hebben we zo een flinke file gecreëerd, maar dat is kennelijk bijzaak. Uiteindelijk zijn we rond tien uur bij de immigratiedienst, waar we snel worden geholpen. Op naar het centrum en het visumbureau waar we weer snel en vriendelijk worden geholpen, dan naar de Staatsbank, waar we moeten betalen en daar begint de ellende, want na een half uur wachten zijn ze ontevreden over de wijze van invullen van een formuliertje op het visumbureau (n.b. gedaan door een medewerker daar). Wij terug, snel krijgen we nieuwe formulieren (de man zegt het altijd zo te doen, en inderdaad, het formulier van Tony en José wordt wèl geaccepteerd, andere ambtenaar). Intussen is het bijna half één (sluitingstijd) maar we worden nog geholpen gelukkig en kunnen dan opgelucht ons visum gaan halen, wat weer snel wordt geregeld, de man had alles al voorbereid omdat hij met ons te doen had vanwege het voorgaande. Normaal duurt de procedure twee à drie dagen, wij zijn in een ochtend klaar, alleen nog een definitief stempel halen bij het immigratiebureau. Doen we de volgende dag, weer samen met Tony (mopper, mopper..) en José (smile, smile..).

Daarna bezoeken we fort Zeelandia . . .

. . . en raken geëmotioneerd van de plaquette over de decembermoorden, we zien Surinaamse kunst en leren verder veel over Oud Suriname. Interessant.

De rest van de week hebben we het goed in Suriname. We leren steeds meer mensen kennen, zeilers, mensen van hier. En in het algemeen gaan we hier met elkaar om als een grote familie.

We bezoeken de Brokopondo dam en het heuvelland daar, we gaan nog een paar keer naar Paramaribo en hebben het reuze gezellig in Domburg. We besluiten om op de 21e te vertrekken richting Trinidad en halen daarvoor een exit-stempel.

Maar intussen zijn we zo vertrouwd geraakt met de “vaste zeilers” hier, Nettie en Jelle en Sofia en Ed, dat we langer willen blijven. En met een Amerikaans stel, Nancy and Don (die later zijn aangekomen en al 21 jaar zeezwerven met hun Westsail 32 "Bag End", (de naam van het Hobbit-dorp uit de boeken van Tolkien) een prachtige Colin-Archer, en toch door een krabbend anker bijna Inísh ramden op hun eerste avond hier), het binnenland ingaan via de Commowijne-, Cottica- en Pericarivier, waar we apen en kaaimannen en lamantijnen (soort zeekoe) en veel mooie vogels hopen te zien.

Het wordt een prachtige tocht met zes dagen mooi weer. De eerste dag zeilen we de Surinamerivier af en ’s avonds ankeren we bij de aanlegsteiger van een klein dorpje aan het begin van de Commowijne, waar we weer direct contact hebben met de mensen daar. Nergens zo makkelijk als in Suriname! De volgende dag op de motor tot de ingang van de Pericarivier, een smalle bochtige stroom midden in de jungle.

De derde dag verder de Perica op, totdat we vastlopen op een onderwater gevallen boomstam en dan onze ankerplek kiezen. Prachtige vegetatie, mondermooie vogels met de meest exotische geluiden, kreekjes, doorkijkjes, een enkele jagershut.

Maar helaas geen apen, kaaimannen of lamantijnen. We denken ze wel te horen en Don en Nancy zien daadwerkelijk op afstand een groep apen, wij liggen nèt te ver weg geankerd helaas. Het zijn fijne mensen, we eten een paar keer samen en hebben goede gesprekken.

's Nachts is het wel een beetje griezelig, zo midden in de jungle met al die oerwoudgeluiden en als Josien dan een lichtje ziet tussen de begroeiing denken we al gauw aan een nachtelijke stroper met zaklantaarn. Wij staan op scherp en volgen het licht met Argusogen, en dan zien we er nòg één, en nòg één, en nòg één, het lijkt wel of we overvallen gaan worden. Maar er gebeurt verder niets, en tenslotte komen we tot de conclusie dat het vuurvliegjes moeten zijn, die groter en verder weg lijken dan ze zijn.

Op de terugweg bezoeken we een voormalige plantage “Alliance”, aan een zijriviertje, waar we weer zeer hartelijk worden ontvangen, hoewel we ook wat afstand of gêne bespeuren. Ik doe nog even boodschappen, via een lift op een motorfiets, achterop een budyseat van een vierkante decimeter, de berijder slalomt over zandpaadjes en bruggetjes van een paar decimeter breed. ’s Avonds worden we opgegeten door de muggen, zelfs de locals klagen erover.

De zesde dag zeilen we met een heerlijk windje terug naar Domburg, terwijl we regelmatig worden gepasseerd door duwcombinaties met aluminium bauxiet.

In Domburg voelt het als thuiskomen. Dat thuis is hier best anders dan we gewend zijn. Er zijn weinig voorzieningen in Domburg: geen walstroom, dus geen koelkast (we halen ijs bij de Chinese winkel) of ander sterkstroom gemak. Geen stromend water, dus regenwater om te drinken (de meeste zeilers hebben opvangvoorzieningen, alle huizen ook). Voor de was en het douchen scheppen we een paar emmers rivierwater vol, waaruit we gedurende een nacht het slib laten bezinken. We eten meestal nasi aan de stamtafel op het terras van het golfplatendak-zeilersrestaurantje of de patatkraam, want een slager is er niet en uit eten is goedkoper dan zelf koken. Iemand koopt een liter bier en deelt die met de anderen tot ‘ie leeg is en dan gaat een ander halen. Zo blijft het koud, het bier bedoel ik, want de temperatuur is altijd rond de dertig graden en meestal lopen we in alleen korte broek en de dames een topje, op ons blote kakken. Douchen doen we in de kuip met de solarshower, die het (rivier)water soms tot boven de 50º verwarmt. En slapen zonder iets op je lijf.