Vaarbericht Inísh 2014-05, Pucket - Galle, Sri Lanka.

Zaterdag 1 maart, Panwa, Ao Chalong, Phuket – maandag 10 maart, Galle, Sri Lanka. 1085 mijl. Inísh’ dek en kuip zitten onder het zand en we willen een schone start. Omdat het toch pas om half twaalf naar buiten gaat stromen, boenen we eerst ons trouwe scheepje schoon.

Dan nemen we nog even afscheid van de mensen van het strandtentje waar we zo gezellig hebben gegeten en kopen er een T-shirt voor Josien. We sjorren de dinghy aan dek en dan gaat het anker op en om exact 12 uur Thailandtijd glijdt Inísh met een knoopje of vier op zeil de baai uit. Met hetzelfde stralende weer dat we hier iedere dag hadden. Later neemt de wind even wat toe en de stroom ook, zodat we al snel op open zee zijn, wel hebben we een en counter met een grote zeeschildpad, helaas geen camera paraat. Ook komen we een paar dolfijnen tegen en er zijn veel vliegende vissen. Tegen de avond zakt de wind in en gaat het Volvootje erbij, helaas. Net wanneer de zon bloedrood in zee zakt, houdt de motor in en begint te schudden. O-oo, er zit wat in de schroef. Ik ben al uit de (schaarse) kleren, zwembroek en snorkel aan, motor uit, zeil los (geen wind dus we wagen het erop het grootzeil te laten staan) en overboord. Ja hoor, een grote plastic vuilniszak in de schroef, om de bladen, maar ook om de as gedraaid. Ik moet wel acht keer duiken om de rotzooi er weer uit te krijgen. Gelukkig is het water hier glashelder, maar dat maakt ook dat ik me rot schrik van wat ik hier, zo’n twintig mijl uit de kust, allemaal zie zweven en drijven in het water. Vooral héél véél plastic. Het is mooi dat de mensen in Azië kunnen deelnemen aan de welvaart, maar ze zullen ook heel snel moeten leren, zuinig op hun leefomgeving te zijn, anders gaat het daar helemaal mis mee. Wij hebben boter op ons hoofd, dat weet ik wel, maar de mensen hier hebben een voorbeeld aan onze fouten en verbeteringen, zouden daar hun voordeel mee kunnen doen. Ik zie dat nog niet veel gebeuren helaas. We durven niet verder te motoren met al die troep in het water, gelukkig krijgen we een beetje halve wind en kunnen weer zeilen, al gaat het niet hard. De nacht is donker (nieuwe maan) met een prachtige sterrenhemel. We zien Orion recht boven ons, in het noorden de Grote Beer en zelfs de Poolster net boven de horizon, in het zuiden . . . het Zuiderkruis. Het zondagse middagbestek geeft 75 mijl, das nie veel. Overdag gaat de motor er een paar uur bij maar ’s nachts zeilen we weer met halve wind en maandag blijft dat zo. Ik klok om twaalf uur 107 mijl, al iets beter. Intussen glijden we ontspannen over een vlakke zee met ieder half uur een onrustig ”wasbord-zeetje” van zo’n honderd meter breed. Hadden we ook al in de Pacific. Geen idee van de oorzaak, wind en stroom zijn er even anders, maar alles herstelt zich weer snel. We zien nog veel vuil drijven en voelen ons niet helemaal gerust als de motor aan is. Eerst zien we nog wat vissersboten maar vanaf zondag alleen af en toe een vrachtschip op dwarskoers. Ook zijn er nog visvlaggen. Langzaam neemt de gemiddelde (bakstag-) wind toe, eerst tot 15, dan tot 20 en de laatste dag voor Sri Lanka tot af en toe dertig knopen. De zee bouwt op maar we hebben toch een redelijk comfortabele tocht al met al. We gaan hard en de mee-stroom wordt sterker, dus we dreigen weer ’s nachts aan te komen. Rif erin, nog een rif erin, nog één, tenslotte varen we met vier reven en een puntje fok en gaan toch nog zes tot zeven knopen over de grond. Ten zuiden van ons zien we regelmatig de grote zeereuzen langs schuiven. Er is geen shipping-lane maar we zitten duidelijk naast de route van Singapore naar het Suezkanaal. Regelmatig horen we het marifooncontact tussen de vrachtschepen: “port to port or starboard tot starboard passage?”

Iedere avond luisteren we naar de ssb-radio voor het Indian Ocean Cruisetsnet, maar we hebben niet altijd contact. Een paar keer met La Luna zolang die nog onderweg zijn (ze zijn en blijven ons drie dagen voor) en een paar keer met Solace, de netcontroller. Pas als we Sri Lanka al naast ons hebben op zo’n 20 mijl, zien we de vissersschepen weer verschijnen. En dan is het ook goed raak, de laatste nacht overal om ons heen (knipper-)lampjes van de vissers, soms hele kleine open prauwtjes met één man erin. Ze gaan allemaal netjes aan de kant voor ons. We voelen af en toe een net langs de kiel strijken, maar gelukkig geen blijvend contact.

Precies als de zon opkomt zijn we zo dicht bij de haveningang van onze bestemming Galle (spreek uit Gaarle, of op z’n Engels Gowl) dat ik de port-control kan oproepen. We worden verzocht om in de baai buiten de (nieuwe) haven te ankeren en te wachten tot we worden opgehaald door de Navy. Kunnen we mooi nog even een tukkie doen, want dat kwam er de laatste nacht niet van door al die vissers.

Na een uurtje of twee komt er een open bootje met twee marinemensen, die overstappen op Inísh om ons naar binnen te brengen. Dat doen ze omdat ook de marine een basis in de haven heeft. Als we zien waar we moeten vastmaken is het wel even slikken. Er is een geïmproviseerd ponton van een plastic blokken systeem met kettingen naar de havendam aangebracht en een tiental jachten ligt met de kont naar dat ponton en het eigen anker naar voren daar te rijen op de swell die vrij sterk naar binnen loopt. Bovendien is er een komen en gaan van pilot-, sleep-, vissers- en marine boten, zodat er van rustig liggen geen sprake is. La Luna had ons via de marifoon al gewaarschuwd. Het hulproer van de windvaan hebben we vooraf verwijderd en nu knopen ook wij ons met vier lijnen aan het ponton, na eerst op vijftig meter afstand ons anker te hebben gedropt. Nog lastig om dan achteruit tussen de andere, heen en weer zwaaiende, jachten in te steken. Maar met hulp van de andere bemanningen en vooral Etienne lukt het toch. We maken een buffer van een aantal fenders onder de kont en de lijnen stellen we nog een aantal malen bij. We voelen ons niet echt safe hier, op open zee is het vaak relaxter. Maar ja, we zijn er nu eenmaal en moeten er maar zo goed mogelijk mee omgaan. Dan het hele circus van inklaren: eerst komt de scheepsagent, dan de dokter, dan de immigratie drie man sterk en dan nog twee man douane en de havendienst. En allemaal sap drinken, want op advies van D&E hebben we de drank verdonkeremaand. En tig keer dezelfde gegevens invullen en ze willen weer de wereld aan kopieën die we niet hebben. Toch maar weer eens een voorraadje aanschaffen van crewlists, paspoorten, bootregistratie en -verzekering. Het grootste deel van de dag zijn we ermee bezig. Dan geld halen om visa en agent te betalen.

Voor het eerst van m’n leven laat ik me in een tuktuk vervoeren. Nou, dat is best geinig en lekker winderig in deze warmte. De drivers vechten om je als klant, want het blijkt dat je meteen “vriendje” bent met degene die je het eerst heeft geclaimd. Die krijgt het recht om je alle volgende keren rond te rijden. Zo komt de dag snel om.

Ondanks dat we de klokken weer terug hebben gezet, met anderhalf uur vreemd genoeg, het verschil met Nederland is nu nog maar 4,5 uur, en we dus een lange dag hebben, is het met dat gedoe al weer snel avond. En die gaan we eens mooi doorbrengen. . .

We tuktukken met Denise en Etienne naar het oude “Port of Galle”, een werkelijk schitterend bewaard gebleven oude vesting, vooral door ons vooropa’s zo gebouwd,

met daar binnen de oude stad, waar legio gebouwen . . .

. . . namen en voorwerpen herinneren aan de VOC-tijd.

En een beetje aan de Engelsen.

De Portugezen waren er daarvoor ook al maar daar zie je niet veel meer van. We eten heerlijk Sri Lankaans in een mooi koloniaal ogend restaurant. En ondanks het slingeren en rollen van Inísh slapen we als roosjes daarna.

Dinsdag 11 maart – zaterdag 15 maart, Galle, Sri Lanka. Dinsdag uitrusten, ’s morgens bij Inísh blijven, ’s middags de oude stad ingaan, daar en beetje ronddwalen, over de vestingwallen zwerven, telefoon en internet regelen (al moeten we daarvoor de volgende dag terug om de instellingen te laten veranderen) en ’s avonds met D&E eten in een lokaal eettentje bij de“nieuwe” haven.

Woensdag gaan we met z’n vieren in twee tuktuks de omgeving bekijken, een theeplantage en een kruidentuin, een tempel en een edelstenen- mijn en werkplaats bezoeken. Allemaal met commercieel oogmerk natuurlijk, we voelen ons weer even toerist.

Donderdag bezoeken we het Maritiem Archeologisch museum, gevestigd in een oud Hollands pakhuis, waaronder een uitstalling van voorwerpen, aangetroffen in het in de haven van Galle gezonken Hollandse fluitschip “Avondster”. We zien een paar antiek- en curiosawinkel-musea, wel geinig om veel oude Hollandse spullen (zoals Delfts blauw) tegen te komen.

Vrijdag zwerven we weer wat door de stad en vallen met ons neus in een prachtige Boeddhistische optocht . . .

. . . waarschijnlijk georganiseerd in verband met de verkiezingen aan het eind van de maand. Gisteren was ook de president hier voor een toespraak. En dan merk je dat de gemoederen snel oplopen bij deze mensen, hoe aardig ze ook zijn. Zou dat door de warmte komen? Af en toe horen we ook iets over de jarenlange burgeroorlog die hier was (voornamelijk in het noorden en oosten) tussen Singhalezen en Tamils. Heeft tienduizenden levens gekost, gelukkig is het nu rustig en hopelijk blijft dat ook zo. ’s Middags halen we water in cans bij een kraantje op het haventerrein, ziet er goed drinkbaar uit, maar een hele klus om honderdveertig liter over dat golvende ponton aan boord te krijgen, nou ja, je zal d’r wel jong van blijven. Dan héérlijk douchen in de kuip en weer naar een autochtoon eettentje in de buurt metsen vieren (uit eten is hier weer veel goedkoper dan zelf koken, én lekker (pittig)). Vandaag (zaterdag) dit verslag schrijven en met D&E plannen maken voor een tochtje het binnenland in, volgende week. Vanmiddag gaan we naar een muziekfestival, ons aangeboden door de overheid en de Noorse ambassade. Daarover meer in’t volgend verslag.