Leny werd 's nachts behoorlijk ziek. Overgeven, buikloop en volkomen van de wereld is het beeld. Wij vermoeden een maag/darminfectie door de gebrekkige hygiene. Gisteren waren de tijdelijke vriendinnen van Sonar en Kami namelijk uitgebreid met ons eetgerei bezig geweest. De afwas daarna met het twijfelachtige water uit het beekje zal niet veel geholpen hebben.
Hoe dan ook, het verder trekken met zo'n zieke tot boven de 5500 m lijkt sowieso niet verstandig en verder zijn we ongewis over de verdere ontwikkeling van het ziektebeeld. Het besluit om zekerheidshalve terug te keren naar Kathmandu wordt snel genomen. Intussen wordt de zieke met Imodium, Norit, slappe thee en droogvoer weer enigszins op de been geholpen om reisvaardig te krijgen.
Zonder "wat als" gedachten rijden we In prachtig weer terug naar Tingri. Het wordt een wilde rit door een woest en verlaten landschap. De weg loopt afwisselend door of langs rivierbeddingen en over hoge passen. Soms duikt er in de kale steenwoestijn tussen de stofstormen door een oase op met wat huisjes, boompjes en beestjes.
Zonder aanleiding heb ik plots de Tibetaanse variant van een verzameling hangjongeren achter mij aan. Zij gedragen zich redelijk agressief met bierflessen in de aanslag. Voordat ik mijn ervaringen uit de wijkoorlogen van de Rotterdamse jeugd in de jaren '50 moet inzetten wordt het probleem door een Tibetaanse man opgelost. De jeugd krijgt er verbaal fors van langs terwijl hij wijst op mijn grijze haren. Sociale controle is toch een groot goed.
In Tingri vinden we weer onderdak in onze bekende karavansera. De kamers zijn nog onveranderd smerig en de waterput ligt nog steeds vlak bij de toiletgaten. 's Avond bakt Sonam ergens in een donker hol een taart om onze voor en tegenspoed te vieren. De voorspoed was het weer enigszins opkrabbelen van de afwezige Leny.