Uitspraak van de Raad van State
11 juni 2025
Uitspraak 202102057/1/A3 en 202102060/1/A3
ECLI:NL:RVS:2025:2618
URL: https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@151490/202102057-1-a3-en-202102060-1-a3
Het Geding:
De Nederlandse Vereniging van Commerciële Radio (VCR en anderen) ging in hoger beroep tegen twee uitspraken van de Rechtbank Den Haag. De kern van het geschil was een bindende aanwijzing van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties Auteurs- en naburige rechten (CvTA) aan Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (Sena). Het CvTA had Sena opgedragen om op haar website alle gehanteerde standaardlicentieovereenkomsten en normaal toepasselijke tarieven, inclusief kortingen, openbaar te maken, in het bijzonder de overeenkomsten met de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO), Stichting Regionale Omroep Overleg Samenwerking (RPO) en de Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (NLPO). VCR en anderen wilden dat Sena deze overeenkomsten openbaar zou maken. Sena en NPO waren het hier niet mee eens.
Oordeel van de Rechtbank:
De rechtbank verklaarde de beroepen van Sena en NPO gegrond (zaak 202102060/1/A3). De rechtbank oordeelde dat de licentieovereenkomsten tussen Sena enerzijds en NPO, RPO en NLPO anderzijds géén standaardlicentieovereenkomsten waren in de zin van de Wet toezicht en de onderliggende Europese Richtlijn 2014/26/EU. Dit kwam doordat over deze overeenkomsten was onderhandeld, ze niet Sena's standaardmodel volgden en de daarin opgenomen 'lump sums' niet de normaal gebruikelijke tarieven waren. De rechtbank vernietigde daarom het besluit van het CvTA en herriep de aanwijzing aan Sena.
De rechtbank verklaarde de beroepen van VCR en anderen niet-ontvankelijk (zaak 202102057/1/A3) wegens gebrek aan procesbelang, gezien de uitkomst van de eerste zaak.
Oordeel van de Raad van State (Hoger Beroep):
De Raad van State bevestigt de uitspraken van de Rechtbank Den Haag in beide zaken.
Geding over de openbaarmakingsverplichting (zaak 202102060/1/A3): De Raad van State komt tot dezelfde conclusie als de rechtbank. De Raad van State bevestigt dat "standaardlicentieovereenkomsten" en "normaal toepasselijke tarieven" autonoom Europeesrechtelijke begrippen zijn die in de omgangstaal, context en doelstelling van de Richtlijn moeten worden uitgelegd. Individueel uitonderhandelde overeenkomsten, zoals die met NPO, RPO en NLPO, die afwijken van een standaardmodel en "lump sums" bevatten, vallen niet onder deze begrippen. Een vergelijking met andere taalversies van de Richtlijn leidt niet tot een andere interpretatie. De Raad van State ziet geen reden voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Geding over het procesbelang (zaak 202102057/1/A3): De Raad van State bevestigt dat VCR en anderen geen procesbelang meer hadden bij hun beroep over de begunstigingstermijn, aangezien de onderliggende aanwijzing tot publicatie van de overeenkomsten door de Rechtbank (en nu ook door de Raad van State) is herroepen.
Motivatie:
De Raad van State motiveert haar oordeel door vast te houden aan een strikte interpretatie van de begrippen "standaardlicentieovereenkomsten" en "normaal toepasselijke tarieven" zoals bedoeld in de Europese Richtlijn. De essentie is dat alleen échte standaardmodellen en algemeen geldende tarieven openbaar gemaakt moeten worden, en niet specifiek onderhandelde individuele overeenkomsten of tarieven. De rechtbank heeft volgens de Raad van State de begrippen correct uitgelegd, waarbij zowel de grammaticale betekenis als de context en doelstellingen van de Richtlijn in acht zijn genomen. De doelstellingen van transparantie en niet-discriminatie worden geacht voldoende gewaarborgd te zijn door andere bepalingen in de Richtlijn zonder dat alle individuele overeenkomsten openbaar hoeven te zijn.
Zie ook: organisaties die zich bezighouden met muzieklicenties (onder andere Sena en Bumra/Stemra).