Het woord "kroeg" roept direct beelden op van gezelligheid, bier en een ontspannen sfeer. De etymologie van dit woord is echter onduidelijk.
"Kroeg" is waarschijnlijk een leenwoord uit het Middelnederduits (de taal die gesproken werd in het noorden van Duitsland), waar het woord "krūch" (ook wel "kroch") in de 13e eeuw al voorkwam. Vandaaruit is het in het Nederlands terechtgekomen.
De vroegste vermeldingen in het Nederlands dateren van eind 16e eeuw (rond 1586), waar het de betekenis had van "herberg van gering allooi" of een plek waar men "drank schonk en verkocht".
De verdere herkomst van het Middelnederduitse "krūch" is onbekend en wordt als onduidelijk beschouwd. Er zijn echter wel enkele theorieën:
Verband met "kraag": Een interessante, maar onzekere theorie is dat "kroeg" een ablautvariant zou kunnen zijn van dezelfde stam als in "kraag". Er wordt gewezen op een vergelijkbare betekenisontwikkeling in het Latijn, waar gurgustium ('hut, kroeg') dezelfde stam bevat als gurges ('afgrond, draaikolk', Frans gorge 'keel; nauwe doorgang'). [Denk ook aan het Nederlandse woord "gorgelen"] Het idee zou dan kunnen zijn dat het verwijst naar een "smalle, kleine" ruimte.
Verband met "kruik" (onwaarschijnlijk): Hoewel het Duitse woord voor 'kroeg' ook "Krug" luidt, wat ook 'kruik' kan betekenen, wordt een direct verband met het Nederlandse "kruik" door etymologen vaak als onwaarschijnlijk beschouwd. In het verbreidingsgebied van Duits "Krug" (kroeg) heet de 'kruik' juist "Kruke". Als "kruik" in het Nederlands een leenwoord is, zou het wel in andere vormen geleend kunnen zijn. Echter, de link tussen het drinkvat en de drinkgelegenheid is natuurlijk wel logisch in een volksetymologische zin, maar etymologisch gezien waarschijnlijk niet de oorsprong.
Klanknabootsing of Germaanse wortel: Een andere mogelijkheid is dat het woord een oudere, onbekende Germaanse wortel heeft, of zelfs een klanknabootsing is, al is dat minder waarschijnlijk voor zo'n specifieke betekenis.
Oorspronkelijk verwees "kroeg" vaak naar een eenvoudige drinkgelegenheid, soms van minder goede reputatie, in tegenstelling tot een chiquere herberg. Later, met name in de 19e en 20e eeuw, werd de term breder gebruikt voor elk type publieke drinkgelegenheid, vaak met de connotatie van een gezellige, volkse en informele sfeer, zoals we die vandaag de dag kennen van de "bruine kroeg". Ook in studententaal werd "de kroeg" een veelgebruikte term voor de sociëteit.
Samenvattend: Hoewel de precieze, diepere etymologie van "kroeg" onduidelijk blijft, weten we wel dat het een leenwoord is uit het Middelnederduits en al sinds de 16e eeuw in het Nederlands voorkomt als benaming voor een drinkgelegenheid.