Een vraag naar aanleiding van het boek van Sigurd Rink: Können Kriege gerecht sein? (Ullstein, Berlin, 2019) pagina 104. De auteur stelt dat het internationaal uniek is dat in Duitsland de geestelijke verzorging in het leger uitgaat van de kerken en niet van het leger. De geestelijk verzorger is in dienst van de kerk, die een verdrag heeft afgesloten met de staat. In andere landen zou de geestelijk verzorger militair zijn, met militaire rang en - weliswaar met een bijzondere taak - onderworpen zijn aan de militaire hiërarchie. Maar ik dacht dat ook in Nederland de geestelijke verzorger (dominee, RK aalmoezenier, humanistisch raadsman etc.) verbonden is aan een kerk of levensbeschouwelijke organisatie en met een bijzondere opdracht wordt "uitgezonden" naar het leger.
Zie ook:
Ylotheek Können Kriege gerecht sein?
Styloblog 10-11-2002 Duitse soldaat heeft eigen man in het parlement
Styloblog 02-12-2022 Het gezicht van de Inspecteur-Generaal
Styloblog 6-10-2016: Ombudsman in oorlogstijd
Trouw 29-07-2025: Dreigend tekort geestelijke verzorgers binnen de krijgsmacht
Wat is het verschil tussen Duitsland en Nederland in de organisatie en aansturing van de geestelijke verzorging in het leger, aan militairen?
#Gemini
De stelling van Sigurd Rink over de unieke positie van geestelijke verzorging in het Duitse leger lijkt inderdaad deels te kloppen, maar er zijn belangrijke nuances en het Nederlandse systeem vertoont vergelijkbare kenmerken.
Geestelijke Verzorging in Duitsland (volgens Rink en andere bronnen):
Dienstverband bij de Kerk: Geestelijk verzorgers in Duitsland zijn in dienst van de kerken (met name de Protestantse en Rooms-Katholieke kerken) en niet direct van het leger.
Verdrag met de staat (het leger): De kerken hebben een verdrag met de staat (of het leger) waarin de voorwaarden van de geestelijke verzorging zijn vastgelegd. Dit zorgt voor een formele scheiding tussen kerk en staat, waarbij de kerken de inhoudelijke aansturing van hun verzorgers behouden.
Geen militaire rang en hiërarchie (in principe): De geestelijk verzorgers hebben geen militaire rang en vallen niet onder de militaire hiërarchie. Hun onafhankelijkheid is bedoeld om een "vrije ruimte" te creëren waarin militairen vertrouwelijk en zonder militaire druk met hen kunnen spreken. Ze worden gezien als het "geweten van het leger" en zijn er om kritische vragen te stellen over militaire operaties en ethiek.
Verplichte ethische training: Hoewel ze niet onder de militaire hiërarchie vallen, zijn Duitse militaire aalmoezeniers wel verplicht om ethische training te geven aan alle soldaten, ongeacht hun geloof.
Geestelijke Verzorging in Nederland:
Ook in Nederland is de geestelijke verzorging in het leger in principe verbonden aan kerken of levensbeschouwelijke organisaties, en niet direct aan de militaire hiërarchie.
Verbondenheid met zendende Instantie: Geestelijk verzorgers in Nederland (dominees, aalmoezeniers, humanistisch raadslieden, en inmiddels ook vertegenwoordigers van andere levensbeschouwingen zoals hindoeïsme, islam en boeddhisme) worden uitgezonden door hun respectievelijke kerkelijke of levensbeschouwelijke zendende instanties (de "erkenende zendende instanties"). Dit betekent dat zij inhoudelijk verantwoording afleggen aan hun eigen organisatie, en niet aan het Ministerie van Defensie of de militaire autoriteiten.
Civiele aanvulling op militair personeel: Hoewel ze wel "in dienst van Defensie" zijn, zijn Nederlandse geestelijk verzorgers vaak aangesteld als burgerlijke ambtenaren. Ze hebben wel een functieprofiel dat gelijkwaardig is aan bepaalde militaire rangen (bijvoorbeeld kapitein, majoor, luitenant-kolonel), maar dit is vooral voor de positionering binnen de organisatie en niet voor onderwerping aan de militaire bevelsstructuur op hun vakgebied.
Onafhankelijke positie: Net als in Duitsland is de intentie in Nederland dat de geestelijk verzorger een onafhankelijke positie inneemt. Ze zijn er om een vertrouwde gesprekspartner te zijn, buiten de militaire lijn om. Ze hebben vaak het recht op vertrouwelijkheid en zwijgplicht, wat essentieel is voor hun rol. Deze onafhankelijkheid wordt ook gezien als cruciaal voor hun rol in morele vorming en het bieden van een 'machtsvrije communicatieruimte'.
Pluralistisch model: Het Nederlandse model is sterk pluralistisch, met vertegenwoordigers van diverse levensbeschouwingen (Protestants, Rooms-Katholiek, Humanistisch, Joods, Islamitisch, Hindoeïstisch, Boeddhistisch). Dit is een belangrijk verschil met Duitsland, waar historisch gezien de focus vooral op de christelijke kerken lag (hoewel er in Duitsland ook discussies zijn over uitbreiding naar andere geloofsovertuigingen).
Verschillen tussen Duitsland en Nederland:
Het belangrijkste verschil zit in de mate van formele inbedding en de historische context:
Dienstverband: Hoewel beide de inhoudelijke aansturing bij de kerken/levensbeschouwelijke organisaties leggen, lijkt in Duitsland het dienstverband bij de kerk sterker geformuleerd te zijn ("geen militair personeel"). In Nederland zijn ze weliswaar burgerlijk ambtenaar van Defensie, maar met een bijzondere, onafhankelijke status en verantwoording aan hun zendende instantie. De formulering in Nederland is meer: "in dienst van de defensieorganisatie, maar niet onder de militaire hiërarchie voor hun professionele taken."
Verdrag versus erkenning: In Duitsland zijn er specifieke verdragen (Concordaten) tussen de staat en de kerken. In Nederland is er sprake van "erkenende zendende instanties" die met Defensie samenwerken op basis van beleid en afspraken.
Monopolie/pluralisme: Het Duitse systeem had van oudsher een sterkere nadruk op de christelijke kerken. Het Nederlandse systeem is veel breder en pluralistischer, met een diversiteit aan levensbeschouwelijke stromingen die vertegenwoordigd zijn. Dit is een expliciete keuze van de Nederlandse overheid om te zorgen voor geestelijke verzorging voor alle militairen, ongeacht hun achtergrond.
Conclusie:
De observatie van Sigurd Rink over de unieke positie in Duitsland is begrijpelijk gezien de diepgewortelde scheiding tussen kerk en staat daar [zie Noot] en de specifieke afspraken met de kerken. Het Nederlandse systeem vertoont echter veel overeenkomsten in de fundamentele filosofie: de geestelijk verzorger is geen militair in de klassieke zin, valt niet onder de militaire hiërarchie voor de uitoefening van de kerntaak en blijft verbonden met en inhoudelijk verantwoording verschuldigd aan de zendende kerkelijke of levensbeschouwelijke organisatie. Dit waarborgt hun onafhankelijkheid en de mogelijkheid om een kritische, ondersteunende en vertrouwelijke rol te vervullen voor militairen. De verschillen zitten met name in de precieze juridische en bestuurlijke inbedding en de mate van pluralisme in de aangeboden levensbeschouwelijke zorg.
[Noot] bij "de diepgewortelde scheiding tussen kerk en staat daar"
Ik [YL] heb wel een kritische noot bij één zin in de conclusie, namelijk "begrijpelijk gezien de diepgewortelde scheiding tussen kerk en staat daar" (in Duitsland). In Duitsland is naar mijn mening de scheiding tussen kerk en staat juist helemaal niet zo diep geworteld, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk (laïcité). Duitsers betalen kerkbelasting, het kerklidmaatschap is geregistreerd en de twee belangrijkste kerken Rooms-katholieke Kerk en Evangelische Kerk in Duitsland) hebben grote invloed. Kan op die ene zin (nog wat nader kunnen reflecteren ?
#Gemini
Mijn [Gemini's] formulering over de "diepgewortelde scheiding tussen kerk en staat" in Duitsland was te algemeen en schoot tekort. Je observatie dat de Duitse situatie, zeker in vergelijking met Frankrijk (laïcité), helemaal niet zo'n strikte scheiding kent, is absoluut correct en essentieel voor een goed begrip.
De opmerking dat de Duitse scheiding tussen kerk en staat "diepgeworteld" is, is inderdaad misleidend in de context van haar praktische uitvoering. In plaats van een strikte scheiding zoals in Frankrijk (waar de staat volledig neutraal is en geen religieuze activiteiten financiert of faciliteert), hanteert Duitsland een model van coöperatieve scheiding. Dit betekent dat kerk en staat weliswaar gescheiden entiteiten zijn, maar op veel gebieden nauw samenwerken en elkaar wederzijds erkennen en ondersteunen.
Hier zijn de belangrijkste punten die jouw kritiek onderbouwen:
Kerkbelasting (Kirchensteuer): Zoals je terecht aangeeft, is de kerkbelasting een uniek en sprekend voorbeeld van de verwevenheid. Deze belasting wordt door de staat geïnd namens de kerken (voornamelijk de Evangelische Kerk en de Rooms-Katholieke Kerk) bij geregistreerde leden. Dit is een directe financiële band tussen staat en kerk die in veel landen met een "diepe" scheiding ondenkbaar zou zijn.
Registratie van Kerklidmaatschap: Het feit dat kerklidmaatschap officieel wordt geregistreerd bij de burgerlijke stand, en dat dit direct invloed heeft op de betaling van kerkbelasting, toont aan hoe diep de administratie van kerk en staat met elkaar verweven zijn.
Publiekrechtelijke Status: De grootste kerken in Duitsland hebben de status van "Körperschaft des öffentlichen Rechts" (publiekrechtelijke lichamen). Dit geeft hen bijzondere rechten en privileges die verder gaan dan die van 'gewone' verenigingen of stichtingen. Denk aan het recht om belasting te heffen (via de staat), maar ook het runnen van scholen, ziekenhuizen en sociale instellingen met overheidsfinanciering.
Religieus Onderwijs op Scholen: Religieus onderwijs, gegeven door de kerken, maakt vaak deel uit van het reguliere schoolcurriculum in Duitse deelstaten. De staat financiert dit onderwijs.
Invloed en Overleg: De grote kerken hebben traditioneel een aanzienlijke invloed in het maatschappelijke en politieke debat en worden door de staat vaak geraadpleegd over ethische en sociale kwesties.
Waarom dan toch de verwijzing naar "scheiding" in de context van militaire geestelijke verzorging?
Mijn oorspronkelijke gedachte, die onvoldoende genuanceerd was, ging meer over het principe van onafhankelijkheid van de geestelijke verzorger ten opzichte van de militaire hiërarchie, wat een vorm van scheiding is binnen die specifieke context. De Duitse grondwet (Grundgesetz), en in het bijzonder artikel 140, verwijst naar bepalingen uit de Weimarer Reichsverfassung (artikelen 136, 137, 138, 139 en 141), die een einde maakten aan de staatskerk en religieuze vrijheid garandeerden. Dit zorgde voor een constitutionele basis voor de autonomie van religieuze gemeenschappen ten opzichte van de staat.
In die zin, bij de organisatie van geestelijke verzorging in het leger, is het principe dat de kerken zelf hun personeel leveren en inhoudelijk aansturen – los van militaire rangen en bevelsstructuren – een manifestatie van deze constitutionele autonomie. Het is een vorm van functionele scheiding binnen een grotere context van coöperatie. De kerken bieden de dienst aan de staat/leger aan, in plaats van dat de staat zelf militair personeel aanstelt voor deze taak. Het verdragssysteem met de kerken is hierbij cruciaal, omdat het de voorwaarden vastlegt van deze autonome dienstverlening.
Samenvattend: Je hebt volkomen gelijk. De algemene bewering over een "diepgewortelde scheiding tussen kerk en staat" in Duitsland is te simplistisch en onjuist als we kijken naar het gehele systeem. Duitsland kent een uniek model van coöperatieve samenwerking en wederzijdse erkenning, verankerd in de wet en zichtbaar in de kerkbelasting en de publiekrechtelijke status van de kerken. De specifieke onafhankelijkheid van geestelijk verzorgers binnen het leger is echter wel een uiting van de constitutionele autonomie van de kerken en hun rol als onafhankelijke actoren, eerder dan een bewijs van een algemene, strikte scheiding.