De AOW is zonder maatregelen, zoals verhoging van de AOW-leeftijd andere aanpassingen, onhoudbaar, zo wordt gesteld. Er zijn meer gepensioneerden op minder werkenden. Zij leven langer en genieten dus veel langer pensioen dan in de tijd dat de AOW werd ingesteld (rond 1956).
Anderen stellen dat het volume van de AOW-uitkeringen niet groter is geworden in verhouding tot het Bruto Nationaal Product en dat AOW vanaf 65 nog steeds duurzaam houdbaar is. Citaat (BNN Vara): "Harrie Verbon, emeritus hoogleraar openbare financiën van de universiteit van Tilburg heeft veel gepubliceerd over de AOW en laat in publicaties zien dat de AOW heel houdbaar is en de AOW-leeftijd eigenlijk onnodig is verhoogd."
Nu zijn er meer niet werkende gepensioneerden in verhouding tot het aantal werkenden, indertijd (1956, jaren '60) waren er meer niet werkende kinderen in verhouding tot het aantal werkenden.
Wat kun je over deze twee tegengestelde visies op de werkelijkheid van de economie en samenleving vertellen?
Deze visie, die vaak door beleidsmakers en traditionele economische instituten (zoals het Centraal Planbureau) wordt aangehangen, richt zich op het omslagstelsel van de AOW en de veranderende demografische verhoudingen:
Vergrijzing en de grijze druk: Het centrale punt is dat de verhouding tussen niet-werkende gepensioneerden (AOW'ers) en werkenden (premiebetalers) ongunstiger wordt. Deze verhouding heet de grijze druk. Gepensioneerden leven langer (stijgende levensverwachting) en ontvangen dus langer AOW-uitkeringen, terwijl het aantal werkenden relatief kleiner wordt.
Omslagstelsel: De AOW is een omslagstelsel: de huidige premies van werkenden betalen direct de uitkeringen van de huidige gepensioneerden. Als de 'last' over minder schouders verdeeld moet worden, moet óf de premie omhoog, óf de uitkering omlaag, óf de groep ontvangers kleiner worden (door de AOW-leeftijd te verhogen).
Beleidsconclusie: Om de sociale lasten voor toekomstige generaties werkenden niet te zwaar te maken, is een verhoging van de AOW-leeftijd (of andere maatregelen) noodzakelijk om de uitgaven te beperken en de overheidsfinanciën houdbaar te houden.
Deze visie, vertegenwoordigd door bijvoorbeeld emeritus hoogleraar Harrie Verbon, stelt dat de vermeende 'onhoudbaarheid' van de AOW wordt overdreven en kijkt naar de economische draagkracht van het land:
AOW-uitgaven als percentage van het BBP (Bruto Binnenlands Product): Aanhangers van deze visie stellen dat de AOW-uitgaven, uitgedrukt als percentage van het BBP, al decennia relatief stabiel zijn gebleven, of slechts beperkt stijgen.
Het argument: Als de economie (het BBP) sneller groeit dan de uitgaven aan de AOW, blijft de last van de AOW voor de totale economie beheersbaar, zelfs met meer gepensioneerden. De hogere productiviteit van de werkenden compenseert de toegenomen grijze druk. Sommige berekeningen (bijvoorbeeld van het CPB) projecteren een stijging naar ongeveer 6,5% van het BBP rond 2040, wat volgens deze visie geen onoverkomelijk probleem is in verhouding tot het totale welvaartspeil.
Vergelijking met vroeger (groene druk): Uw eigen observatie is hier relevant: in de jaren '50 en '60 was de groene druk (verhouding tussen kinderen en werkenden) erg hoog, wat ook een grote last op de werkenden legde (o.a. via onderwijs- en kinderbijslaguitgaven). De arbeidsproductiviteit was toen lager. Nu is de groene druk lager, en de grijze druk hoger. Volgens deze visie verschuift de sociale last, maar neemt deze niet per se toe tot een onhoudbaar niveau.
Sociale rechtvaardigheid: Verbon en anderen wijzen ook op het sociale aspect. De verhoging van de AOW-leeftijd treft mensen met zware beroepen of lagere inkomens onevenredig hard, omdat hun levensverwachting in goede gezondheid minder snel stijgt. Het is onrechtvaardig om hen langer te laten doorwerken met minder gezonde jaren pensioen in het vooruitzicht.
Financiering via algemene middelen: Wat het plaatje complexer maakt, is dat de AOW al sinds jaar en dag niet volledig uit premies wordt betaald, maar deels uit de algemene middelen (belastinggeld). Het percentage dat uit algemene middelen komt, stijgt. Dit is voor sommigen een teken van 'onhoudbaarheid' van het premiestelsel, terwijl anderen zeggen dat het juist bewijst dat de overheid de financiering gewoon kan regelen via het belastingstelsel, wat in een groeiende economie meer opbrengt.
Het fundamentele verschil zit in de maatstaf en de focus:
Visie 1 focust op de demografische verhoudingen (grijze druk) en de houdbaarheid van het premiestelsel. De logica is: de inkomsten uit premies dekken de uitgaven niet meer, dus moet de leeftijd omhoog.
Visie 2 focust op de totale economische draagkracht (BBP) en sociale rechtvaardigheid. De logica is: de economie is sterk genoeg om de AOW te blijven betalen via het bredere belastingstelsel (algemene middelen), en de maatschappelijke kosten van een hogere AOW-leeftijd wegen niet op tegen de economische besparing.
Beide visies maken gebruik van de juiste cijfers (vergrijzing is een feit; AOW-uitgaven als % BBP zijn relatief stabiel), maar ze interpreteren de consequenties van deze cijfers en de prioriteiten (financiële houdbaarheid van het specifieke stelsel versus economische draagkracht en sociale rechtvaardigheid) fundamenteel anders.