Cárcel de Saturrarán

Eerst was er de legende

Tussen Ondarroa en Mutriku, aan de Baskische Costa Cantábrica, ligt het strand van Saturrarán. De legende vertelt dat hier twee geliefden leefden, Satúr, de visser, en Arán, die de aarde bewerkte en zorg droeg voor het familiale kleinvee. Op een bepaalde dag sloeg de “galerna”, een harde noordwestenwind hevig toe, en geselde de zee en het strand met niets ontziende rukwinden en golven zo hoog, dat men het onmogelijk achtte. Het was de dag dat Satur en Arán zich voor het laatst zagen. Als een nietig strohalmpje was Satur, die aan het vissen was, meegezogen door de kracht van de “galerna”, en hij verdween voorgoed.

Arán wachtte op het strand tot de furie gekalmeerd was, en bleef er wachten, eindeloos lang. Zij had alleen nog oog voor de horizon, iedere dag, ieder uur, iedere minuut. Na lange tijd vervloekte ze de zee en hoopte dat ook zij zou worden meegevoerd. En zo gebeurde. Dezelfde nacht werd een enorm kabaal gehoord, en de weinige aanwezigen vertelden dat de rotsen van Saturrarán van vorm veranderden: ze hadden de silhouetten van Satúr en Arán aangenomen.

Gedentekens

Dan was er de geschiedenis

De legende kreeg een vervolg in de loop van de geschiedenis. Niet 2, maar 177 geliefden werden van elkaar weggerukt. Niet door natuurelementen ditmaal, maar door menselijke barbaarsheid. Onder de rubriek hierna: “Cárcel de Mujeres de Saturrarán, 1937-1944”, volgt het trieste verhaal.

Op het einde van de 19de eeuw werd er op dezelfde plaats het “Gran Hotel” gebouwd. Dat werd een zodanig succes dat er nog drie etablissementen werden bijgebouwd. Het modeverschijnsel duurde tot in de jaren 20 tot de gebouwen in handen kwamen van de bisschop die er een zomerseminarie van maakte. De kerkelijke autoriteiten ontruimden de gebouwen bij het begin van de Spaanse Burgeroorlog om er plaats te maken voor een vrouwengevangenis onder het Francoregime.

Als gevolg van de verzadiging in de vrouwengevangenissen over het ganse land, vooral bevolkt door Baskische, Cantabrische en Asturische vrouwen, werd bij bevel van de Franquisten op 29 december 1937 het seminarie vervangen door een vrouwengevangenis. Officieel was er een capaciteit voor 700 gevangenen, maar met de kinderen erbij liep dit aantal al snel op tot 1500 à 2000. Baskische vrouwen kwamen als eersten aan de beurt om aan de lijve te ondervinden wat dat inhield. In 1944 werd er een einde gemaakt aan de gevangenis, en de gebouwen kwamen terug in handen van de bisschop zodat hij er terug zijn jonge pretendenten kon opleiden. De gebouwen werden in 1968 gesloten, en in 1983 afgebroken.

Bron: www.llumquinonero.es

Cárcel de Mujeres - Saturrarán (1937-1944)

In de gevangenis van Saturrarán in Mutriko zaten tussen 1937 en 1944 tweeduizend vrouwen tussen de 16 en de 80 jaar oud. Een groot aantal onder hen, 177 om precies te zijn, overleefden het niet. Onder hen overleden er 120 (meestal aan tyfus of tuberculose). De gevangenen werden beschouwd als "uitermate gevaarlijke republikeinen", hoewel ze vaak niet méér dan echtgenote, moeder of zus van een bekende republikein waren. Velen zagen er ook hun kinderen sterven, 57 in totaal, of afgenomen worden om ze daarna nooit meer terug te zien. De kinderen werden, in een "heropvoedingproject" volledig afgesneden van de familie, en "toegekend" aan rijke kinderloze Spanjaarden van fascistische signatuur. De gevangenen kwamen niet enkel uit Baskenland, maar ook uit de rest van Spanje. De gevangenis werd bestuurd door "nonnen"! Ze verkochten het grootste deel van de levensmiddelen die mensen uit Ondarroa, Mutriku of Deba regelmatig lieten bezorgen.

Sor María Aranzazu: La Pantera Blanca

De nonnen waren wreed en brutaal met de gevangenen. Aan het hoofd stond Sor María Aranzazu, beter bekend onder de gevangenen als “La Pantera Blanca”, de Witte Tijger. Veel nonnen waren lesbiennes en maakten van de gelegenheid gebruik, of probeerden althans, om gevangen vrouwen aan te randen. Het voedsel was van bijzondere slechte kwaliteit en veel te schaars. De nonnen voorzagen zichzelf van een lucratieve bijverdienste door te graaien uit de kas die diende voor het aankopen van voedsel en alsof dat nog niet genoeg was, hielden ze de pakjes achter die familieleden opstuurden met extra voedsel en kledij. Een deel van de diefstal werd later te gelde gemaakt. Correspondentie werd systematisch gecensureerd, en in veel gevallen achtergehouden. Gestrafte gevangenen werden naar de isoleercel gebracht en op water en droog brood gezet. Deze cellen bevonden zich in de kelders, en lagen beneden het peil van de aanpalende rivier de Río Mijoa, zodat er regelmatig overstromingen waren. Veel vrouwen zaten dan uren tot dagen tot aan hun knieën in het water.

De overgrote meerderheid van de gevangenen waren anonieme vrouwen, trouw aan de republiek: dochters, moeders, zusters of echtgenotes van republikeinse mannen die het tegen de staatgreep opnamen. Anderen waren lid van politieke formaties en syndicaten (de verkeerde volgens Franco) of hadden aan het front gestereden om de wettige republiek te verdedigen. De bekendste was Rosario Sánchez Mora, befaamde militante van de Juventud Socialista Unificada, die als bijnaam: “Rosario la dinamitera”, Rosario de dynamiteur, kreeg. Er waren ook enkele vrouwen uit de Internationale Brigades opgesloten.

De geïnterneerden waren afkomstig uit alle hoeken van het Spaanse schiereiland, met onder hen een groot aantal Baskische vrouwen. Er is weet van op zijn minst één dood jong meisje uit Tolosa (Navarra), één jong meisje uit Donostia (Gipuzkoa) en verscheidene baby’s. Zoals elders vermeld, is het nog altijd bijzonder moeilijk om inzage in de archieven te krijgen. Vrouwen die op de infirmerie manusje van al waren, getuigen dat er jonge meisjes binnen gebracht werden met littekens van foltering, ofwel zwanger als gevolg van verkrachting.

Getuigenis van Carmina Merodio

Kort voor de plotselinge dood van Carmina Merodio te Mutriko op 25 december 2006, herinnerde zij zich haarscherp de opening van de vrouwengevangenis: “Er waren geen matrassen, geen dekens, geen tafels en zelfs geen stoelen, waardoor wij op vloer moesten eten en slapen al leunend tegen de muur in ons plunjepak. Ik herinner mij een functionaris, Carmen Castro, die zich alleen tijdens de maaltijden liet zien. Op een bepaalde dag verzette ik mij, samen met Sor Ángeles uit Usurbil, tegen haar omdat ze ons je reinste viezigheid liet eten, vol met beesten er in. Zij noemde de viezigheid “rancho” of ratjetoe. Zij werd al vlug vervangen en de nieuwe directeur werd Don Antonio”.

De nachtmerrie begon voor Carmina Merodio op 16-jarige leeftijd, toen zij samen met haar moeder, haar broer Paulino en haar zus Sagrario werd gearresteerd. Wij hadden ons met andere republikeinen verschanst in een pakhuis. Ik was eigenlijk nog een kind en was me niet bewust van wat er gebeurde. Ik werd ondervraagd, want ze wilden de namen te weten komen van al de “ belangrijke roden” uit mijn dorp Panes, maar ik kende hen niet. Ik was al die tijd op internaat in een lyceum. Ze sleurden mij naar het kerkhof en waarschuwden mij dat ze mij zouden fusilleren. Ik antwoordde dat ze dat dan maar moesten doen, maar dat het niets zou opleveren. Ik wist trouwens nergens van. Wat zou een jong meisje, totaal apolitiek, dan wel kunnen zeggen?”

“Er liep geen enkele beschuldiging tegen mij, tenzij het feit dan mijn familie banden had met republikeinen. Dat was voldoende voor een arrestatie, een proces, tot zelfs een executie. Na verloop van tijd werd ik berecht voor een militair tribunaal en veroordeeld tot 20 jaar en 1 dag opsluiting wegens militaire rebellie. Mijn zus Sagrario werd beschuldigd deel uit te maken van de Juventudes Socialistas Unificadas, en tot der dood veroordeeld. Later werd die straf omgezet en ontmoette ik haar terug in Saturrarán.”

“Veel kleine kinderen werden van hun moeder gescheiden toen ze 3 jaar werden en zelfs onmiddellijk na de geboorte. In het beste geval kwamen enkele kinderen terecht bij inwoners uit Mutriku, Ondarroa en Deba, die zich om de hen bekommerden. Maar het merendeel werd door de nonnen in vondelingenhuizen en bij de Auxilio Social, de sociale bijstand, gedropt, opdat de moeders hen nooit meer zouden terugzien.”

“Er waren gevangenen die weigerden hun kinderen alleen te laten bij de nonnen uit schrik dat ze zouden verdwijnen. Veel kinderen, die onder de mom van een consultatie bij de gevangenisdokter werden geroepen, keerden nooit terug. Wat met die arme moeders gebeurde was afschrikwekkend. Ik zag veel lotgenoten sterven. Zelfs een nicht van mij overleed aan longtuberculose, maar wat in Saturrarán de meeste indruk op mij maakte waren de vele dode kinderen. De nonnen weigerden hen melk te geven. Wie in staat is voedsel te weigeren aan kinderen, is in staat tot alles.”

“Tijdens de vreselijkste periodes in de gevangenis werden 32 sterfgevallen genoteerd van kinderen, in iets meer dan een week tijd. In totaal stierven 120 vrouwen en jonge meisjes en 57 kinderen. Longtuberculose, bloedvergiftiging en tyfus lagen aan de grondslag van het overlijden van de ouderen; ondervoeding bij de kinderen. Omdat het aantal sterfgevallen zo hoog lag, moest het kerkhof van Saturrarán uitgebreid worden.”

“Ik heb ook de zekerheid dat op zijn minst 4 vrouwen geëxecuteerd werden.”

Honger, straf, vernedering

“Mishandelingen en straffen waren schering en inslag. Onder de bewaaksters (nonnen) kreeg Sor María Aranzazu Vélez de Mendizábal al vlug een weinig benijdenswaardige faam. Wij noemden haar "Sor Pantera Blanca", Zuster Witte Tijger, omdat zij een wit habijt droeg met een pekzwart kruis er op. Op een paar uitzonderingen na onderscheidden alle zuster zich door hun “speciale” ijver. Ze waren bijna allemaal demonen: Sor Jesusa uit Arrasate, Sor Angeles uit Usurbil… De zwaarste straf was ongetwijfeld de eenzame opsluiting in de cellen die zich in de kelder bevonden. Afhankelijk van de getijden zaten wij soms tot aan ons middel in het water. De lange dagen van dergelijke opsluiting was mede oorzaak van de vele sterfgevallen. Daarbovenop kwamen nog de ongewenste intimiteiten en de seksuele agressie. Zij hebben mij als kind, onwetend over politieke zaken, in de gevangenis gegooid. In Saturrarán ben ik een 'rode' geworden.”

De muur van de stilte

Saturrarán sloot de poorten als penitentiair centrum na interventie van het Rode Kruis. De vrouwen werden naar andere instellingen overgebracht. Inwoners uit Mutriko die na de oorlog geboren werden, wisten tot voor kort niet van het bestaan van de gevangenis af. De muur van stilte werd doorbroken door ouderen die vertelden over de mishandelingen, de vernederingen, de verkrachtingen, het leed. Zij onthulden ook het beestachtige gedrag van de fascisten als die toegang kregen tot de gevangenis. Dat gedrag is niet voor publicatie vatbaar, als u begrijpt wat ik bedoel.

Op het strand van Saturrarán staan nog altijd, stevig in de aarde gebeiteld, de legendarische steile rotsen, de “Eskilantzarri”, als obscure monumenten door de natuur gebeeldhouwd. Zij smeken als het ware om erkenning van de vrouwen en de kinderen die stierven in gevangenschap. Bij het ondergaan van de zon, als de bezoekers Saturrarán verlaten, bedekt een schaars artificieel licht het lugubere decor waar de stilte van het graf regeert.

Bron: Gara, 19 maart 2007

In de nabijheid van het strand van Saturrarán te Mutriko werd, samen met een gedenkteken dat de namen van de 177 doden vermeldt, ook een gedenkplaat opgehangen, als trieste herinnering.