Er zijn 3 verschillende manieren om de persoonsvorm te vinden.
Als je de zin vragend (ja-neevraag) maakt, komt de persoonsvorm op de eerste plaats.
Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.
Er zijn 3 verschillende manieren om het onderwerp te vinden.
Als je wie of wat voor de persoonsvorm zet, is het antwoord op de vraag het onderwerp.
Als je de persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud verandert, verandert het onderwerp ook.
Als je de zin vragend (ja-neevraag) maakt met de persoonsvorm vooraan, komt het onderwerp meteen achter de persoonsvorm.
Wat is een werkwoordelijk gezegde (ww. gez.)?
De persoonsvorm vertelt duidelijk wat er gebeurt of wat het onderwerp doet.
Voorbeeld: Ik lees een boek.
(persoonsvorm = lees)
(onderwerp = ik)
Het is goed mogelijk dat er nog nog werkwoorden in de zin zijn.
De persoonsvorm en dat (die) andere werkwoord(en) vertellen duidelijk wat het onderwerp doet.
Voorbeeld: Het meisje heeft een boek gelezen.
(persoonsvorm = heeft)
(onderwerp = het meisje)
(ww. gez. = heeft gelezen)
Wat is een naamwoordelijk gezegde (nw. gez.)?
De persoonsvorm komt van het werkwoord zijn, worden, schijnen, lijken of blijken.
Voorbeeld: Het kindje wordt elke dag groter.
(persoonsvorm = wordt)
(onderwerp = het kindje)
De persoonsvorm is niet duidelijk. De persoonsvorm zegt niet wat het onderwerp doet.
Voorbeeld:
Het kindje wordt... .
Je merkt dat er nog 'iets' bij moet om duidelijkheid te brengen.
Voorbeeld:
Het kindje wordt groter.
(onderwerp = het kindje)
(persoonsvorm = wordt)
(nw. gez. = wordt groter)