Werkwoorden kunnen gebruikt als persoonsvorm in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd.
Maar werkwoorden kunnen ook gebruikt worden als niet-persoonsvorm.
Dit kan dan zijn als voltooid deelwoord of als bijvoeglijk naamwoord.
Enkele voorbeelden:
Het werkwoord tekenen gebruikt als persoonsvorm:
De jongen tekent een kasteel. (tegenwoordige tijd)
Het meisje tekende een kasteel. (verleden tijd)
Het werkwoord tekenen gebruikt als niet-persoonsvorm:
Het kasteel werd getekend door die jongen en dat meisje. (voltooid deelwoord)
Het getekende kasteel is prachtig. (bijvoeglijk naamwoord)
Hieronder krijg je de kans om jouw kennis over werkwoorden te oefenen / te testen.
Je krijgt een reeks van 32 opdrachten, waarbij elke opdracht uit 3 taken bestaat (* / ** / ***).
Bij * dien je 12 zinnen te maken. Bij ** komen er nog eens 9 bij. En als klap op de vuurpijl krijg je bij *** nog 4 zinnetjes.
Dus als je een hele reeks maakt, dan heb je 25 werkwoordsvormen ingevuld.
Ter info:
Wat wil je oefenen? Welke reeksen kan je dan kiezen?
Tegenwoordige tijd (t.t.): reeks 1 t.e.m. 6
Verleden tijd (v.t.): reeks 7 t.e.m. 14
Geen persoonsvorm (geen pv.): reeks 15 t.e.m. 22
All-in (t.t / v.t. / geen pv.): reeks 23 t.e.m. 32
Het algemene schema om werkwoorden correct te vervoegen!
Wij wensen jou leuke oefenmomenten.