Anna Maria Geertruida (Annie) Schmidt (Kapelle, 20 mei 1911 – Amsterdam, 21 mei 1995) was een Nederlands dichteres en schrijfster van verzen, liedjes, boeken, toneelstukken, musicals en radio- en televisiedrama.
Annie M.G. Schmidt werd in Nederland en Vlaanderen vooral beroemd met kinderboeken als Pluk van de Petteflet (1971) en Abeltje (1953), series kinderverhalen als Jip en Janneke (1952-1957) en kinderversjes als Dikkertje Dap (1950) en Het Beertje Pippeloentje (gebundeld in 1958). Generaties zijn met haar verhalen, gedichten en liedjes opgegroeid.
Toneel: Troep op de stoep (Annie M.G. Schmidt)
mevr. A: O mevrouw, kom toch 'ns kijken
naar die rommel op de stoep,
al die smeerboel blijft maar liggen,
wat een troep, wat een troep!
mevr. B: Ja mevrouw, het is een schande,
'k heb het al zo lang gezien,
en dat ligt daar maar te rotten,
dus het stinkt nog bovendien.
Vuile dozen en papieren,
en het zit al vol met mieren,
vieze blaren die daar slieren
en de hele buurt ontsieren,
samen: en er wordt niks aan gedaan!
mevr. A: Waarom doet u daar niets aan?
mevr. B: Wie? Ik?
mevr. A: Ja, u.
mevr. B: Maar het is toch niet mijn troep?
mevr. A: Maar het is toch ook uw stoep?
mevr. B: Kom nou, ga nou gauw,
doet u 't zelf, dan maar mevrouw.
Vraag het aan meneer hierboven.
Kijk, daar komt ie net voorbij.
mevr. A: O meneer, moet u eens kijken,
wat een gore zwijnerij!
meneer C: Ja mevrouw, het is schandalig,
'k heb het al zolang gezien,
't ligt daar al van gisterochtend,
of nog langer al misschien.
alle drie: Al die dozen die daar zwerven,
en daartussen al die scherven,
van die flessen en die potten,
en tomaten die verrotten.
Waarom wordt er niks gedaan?
mevr. B: Waarom doet u daar niks aan?
meneer C: Wie? Ik?
mevr. B: Ja, u.
meneer C: Maar het is tóch niet mijn troep?
mevr. A en B: Maar 't is evengoed uw stoep.
meneer C: Kom nou, ga nou gauw,
doet u 't zelf dan maar, mevrouw.'
Vraag het aan de buurman hier,
die daar woont op nummer vier.
Kijk, daar komt ie net de straat op,
kijk, nou staat ie voor de deur,
hij weet overal wel raad op,
want hij is de ingenieur.
mevr. A: Hee meneer!
meneer D: Ja mevrouw?
mevr. A: Wilt u even komen kijken?
Al die viezigheid op straat.
Moet dat zo maar blijven liggen?
Geeft u ons es even raad.
meneer D: O mevrouw, 't is een ellende,
'k roep het al de hele dag:
Wat een bende, wat een bende,
dat dat allemaal maar mag!
Lege kratten, lege potten
en bananen die gaan rotten,
hele flessen en kapotte,
en we zijn hier toch tenslotte
niet een buurt van hottentotten.
Niemand die er wat aan doet.
mevr. B: Wat vindt u nou, dat er moet?
meneer D: Nou, een brief aan de gemeente
om es flink te protesteren:
Hooggeachte burgemeester,
’t ligt hier vol met rotte peren.
mevr. A: Zou dat helpen, dacht u wel?
meneer D: Tja, dat moet je avonturen,
en het helpt ook niet meteen,
’t kan een maand of zeven duren.
mevr. A: Schrijft u eventjes die brief,
alstublief, alstublief.
meneer D: Wie? Ik?
mevr. B: Ja, u, ingenieur.
meneer D: Maar het ligt niet voor mijn deur.
mevr. A: Maar het is toch ook uw stoep?
mevr. B: En het is dus ook uw troep.
meneer D: Kom nou, ga nou gauw,
doet u ’t zelf dan maar, mevrouw.
samen: Zo ging iedereen weer verder,
iedereen daar in de buurt,
en de boel is blijven liggen.
Hoe lang den je dat dat duurt?
Net zolang tot iemand roept:
mevr. A: Ook al is het niet mijn stoep,
kom, ik maak het even schoon!
Heel gewoon, heel gewoon.