Overweging Han Hartog
ob 7,1-4.6-7 en Mc 1,29-39
In de eerste lezing vandaag laat Job zich zien als een aarts-pessimist: alles is zinloos, het leven is alleen maar een grote last. ‘Mijn ogen zullen het geluk niet meer zien’, zo klaagt onze Job. Ongeveer tien eeuwen later treedt er nóg een grote klager op in de Bijbel. In zijn profetieën, en zéker in zijn boek ‘Klaagliederen’ laat de profeet Jeremia niet anders dan jammerklachten horen; daar komt ons woord ‘jeremiëren’ vandaan.
De verhalen in de Bijbel zijn lang geleden opgeschreven, maar zó actueel dat het ook ónze geschiedenis had kunnen zijn. In het Evangelie van vorige week is een man in de synagoge van Kafarnaum in de macht van een onreine geest. In ónze tijd heeft het Covid-19 virus de macht overgenomen in het samenleven van mensen.
Ook in onze tijd ontdekken we mensen als Job die alles maar zinloos en onzin vinden: voor hen is corona niet veel erger dan een gewoon griepje… En Jeramia’s die alles veroordelen: als de overheid níets doet, of juist te véél. Als de overheid te láát iets doet, of juist te vróeg. Ze laten hun jammerklachten horen op TV, in de krant, op social media.
De strenge lock-down valt zwaar; zin in het leven houden is werkelijk een opgave. Menig tiener, student, alleen-wonende verzucht naar de woorden van Job: ‘Ik wou dat het maar weer ávond was! Wanneer wordt het nu eíndelijk weer óchtend!’
En natuurlijk: naast al die Jobs en Jeremias zijn er veel méér mensen die wél de zin inzien van waar we mee bezig zijn. Die – bijvoorbeeld – een avondklok niet zien als een stráf, om hem of haar persoonlijk te treffen. Maar als nog het énige dat we kunnen bedenken om het virus verder te onderdrukken.
Zoals in de synagoge van Kafarnaum Jezus laat zien dat níet de man zijn ziekte ís, maar dat hij die hééft. Jezus spreekt niet de mán aan, maar draagt de zíekte op om te verdwijnen. Terstond is de man genezen; door de bevrijdende woorden van Jezus.
Tegen de zieke schoonmoeder van Simon Petrus zegt Jezus zelfs helemaal niets! Jezus dóet alleen maar, Hij hándelt! Hij pakt de vrouw bij de hand en zet haar op haar benen. Terstond is ze genezen: niet met wóórden maar met dáden!
Woorden kunnen genezen, kunnen mensen die het aan levensmoed ontbreekt, weer op de been helpen. Eerder in het boek Job probeert Elifaz zijn vriend moed in te spreken, een routekaart te geven die perspectief biedt. Elifaz denkt dat de lamlendigheid van Job komt uit Gods hand; maar óók dat Job mag vertrouwen dat die zelfde God redding gaat brengen.
De God van het Óude Testament is regelmatig een stráffende God. Dat ervaart Job aan den lijve. Maar deze God is óók een bevrijdende God. Het volk van Mozes zucht onder de slavenarbeid in Egypte, Ze jammeren en klagen tot hun God. Die wordt daardoor geraakt en legt Egypte allerlei plagen op. God zorgt dat Zijn volk kan ontvluchten, dwárs door de Rode Zee, naar het Beloofde Land. De routekaart van God is er één met wérkelijk perspectief op een goed bestaan in vrede…
In juni dit jaar zullen we nog één keer lezen in het boek van Job. Daar spreekt God hem streng toe: ‘Ík heb geschapen al wat er is, en jíj – Job – denkt te mogen mopperen op mijn routekaart?!’
Aan het slot van het boek Job lezen we waar die routekaart hem brengt: ‘De HEER zégende Job in zijn latere leven nog méér dan in zijn vroegere … [Job leefde] nog honderdveertig jaar … en toen stierf [hij], oud en verzadigd van het leven.’
In het Níeuwe Testament laat God zich zien in zijn Zoon: Jezus van Nazareth. Níet als een stráffende God, maar die perspectief geeft op bevrijding en verlossing.
Daar hoorden we vorige week over: Jezus spreekt bevrijdende woorden, een man wordt verlost uit de greep van een kwade macht, en krijgt weer hernieuwde zín in het leven. En vandaag opnieuw: Jezus grijpt in – létterlijk -, een doodzieke vrouw staat óp, en gaat weer vérder met haar leven.
Het zijn geen tóevalstreffers; want Jezus trekt door héél Galilea, en óveral waar Hij komt geneest Hij mensen van boze invloeden.
Soms hebben wij recht en reden te klagen; dat alles ons zo vergeefs en zinloos óverkomt. Maar: wíj kennen de routekaart van God niet. Aanhoudend gejeremiër heeft geen zin; sterker nog: het máákt leven zinloos; klagen slaat álles wat positief is in het leven dóód.
Leven krijgt zín als we in de geest van Jézus leven. Niet elkaar als méns veroordelen, maar elkaar helpen om verlichting te vinden van ziek en zeer, lichamelijk of geestelijk. Met een vriendelijk woord, en een hélpende hand, elkaar op de been helpen.
Zó tekenen we een nieuwe routekaart, vinden we een weg naar het moment waarop ze tevreden zullen verzuchten: ‘De HEER zégent ons nú …, nog méér dan in ons vroegere leven!’ Amen.