Toespraak Jaap v.d. Meij

Gastspreker I over Psalmen – Psalm 103

Tweede lezing (Psalm 103, 1-2, 3-4, 8 en 10, 12-13)

Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,

zijn heilige Naam uit het diepst van uw wezen!

Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,

vergeet zijn weldaden niet!

Hij is het die uw schulden vergeeft,

die u geneest van uw kwalen.

Hij is het die u van de ondergang redt,

die u omringt met zijn gunst en erbarmen.

De Heer is barmhartig en welgezind,

lankmoedig en goedertieren.

Hij handelt met ons niet, zoals wij verdienen,

vergeldt ons niet onze schuld.

Zo ver als de afstand van oost tot west,

zo ver verdrijft hij onze zonde.

Zo zeer als een vader zijn kinderen liefheeft,

zo zeer heeft de Heer zijn dienaren lief.

Lev. 19:1-2, 17-18 – Ps. 103 (102) – Mt 5:38-48

Lieve mensen,

ik ben dankbaar dat ik vandaag samen met U mag nadenken over de betekenis van de Psalmen. Als voorbeeld neem ik de Tweede lezing in uw boekje. Op basis daarvan wil ik dieper ingaan op het belang van de Psalmen voor ons gebedsleven, voor ons geloof en voor de liturgie.

Psalmen zijn poëzie. Dit betekent twee dingen. Het gaat vaak om beeldspraak, om symbolische taal. En het tweede punt is net zo belangrijk. De taal van de Psalmen is persoonlijk. De dichter geeft uiting aan zijn gevoelens en levenservaringen. Bovendien spreekt de Psalmist tot een andere persoon. Meestal is dit God. Deze gespreks-partner maakt de Psalmen tot wat ze zijn: een vorm van gebed.

De grote constante in alle Psalmen is deze goddelijke gesprekspartner. De dichters kunnen variëren: David en vele anderen. Ook hun levens-omstandigheden kunnen variëren: dankbaarheid bij geluk, klaagzang bij tegenslag, hulpkreet in geval van nood of een lied van inkeer en berouw na een grote misstap. Maar te midden van al die variaties is God de factor die eenheid brengt in alle Psalmen.

Wie is die gesprekspartner? De eerste lezing vandaag helpt ons op de goede weg. Leest U even mee op bladzijde 6 van uw boekje? In vers 2 staat aan ’t eind: “Ik, de Heer, uw God, ben heilig”. Wat betekent dit? Dit korte stukje zit bomvol betekenis. Want er worden vier dingen gezegd. Het begint met “Ik”. God is een persoon die “Ik” kan zeggen. Dat is het vertrekpunt. Al het andere komt daarna. Het initiatief ligt bij God die “Ik” zegt. Hij heeft ons gezien eer wij werden geboren. Op de tweede plaats volgt de naam van God, die wij niet uitspreken maar vervangen door “de Heer” of “de Levende”. Dit is de naam van God die bevrijdt uit de slavernij telkens opnieuw. Deze God wil een relatie met ons mensen; daarom staat op de derde plaats: “uw God”. Hij sluit een verbond met de mensen. Hij maakt ons tot zijn partners in zijn plan met de schepping. Hij maakt ons mede verantwoordelijk. En nu het vierde stukje van de puzzel: “[Ik] ben heilig”. In de taal van de Bijbel en de Joodse traditie wil “heilig” zeggen: “speciaal, uniek”. Dit laatste kennen we ook uit moderne Engelse films. Wanneer een jongen verliefd is op een meisje, zegt hij: “You are very special to me!”. Dit betekent dat zij voor hem uniek is en dat hij met haar een relatie wil. Het Hebreeuwse woord “heilig” heeft diezelfde betekenis. Het wil zeggen dat God uniek is, dat hij alles overstijgt en anders is dan alle aardse dingen.

Precies deze gesprekspartner vinden we ook in de Tweede lezing, die genomen is uit Psalm 103. Leest U mee op bladzij 8 van uw boekje? Hier wordt God niet direct aangesproken, maar Hij is in elke regel aanwezig als de eigenlijke initiatiefnemer. De Psalmist spreekt tot zichzelf en tot ieder die het wil horen.

De Psalm opent met: “Verheerlijk, mijn ziel, de Heer”. Voorop staat de relatie tussen de dichter en God – uitgedrukt in het werkwoord “Verheerlijk”. Daarna volgen de dichter “mijn ziel” en God zelf “de Heer”. In Bijbelse poëzie geeft de tweede regel vaak een uitwerking van de eerste. Zo ook hier. “zijn heilige Naam” is een uitwerking van “de Heer” in de regel erboven. Maar ook de term “mijn ziel” wordt uitgelegd: als “het diepst van mijn wezen”. Regel drie geeft een letterlijke herhaling van regel één en dient als kapstok voor regel vier. Daar wordt uitgewerkt wat verheerlijken is. Dit gebeurt door het noemen van het tegendeel: “vergeet zijn weldaden niet!”.

De andere strofen werken Gods weldaden verder uit. Couplet 2 noemt genezing van een ernstige ziekte die dodelijk had kunnen aflopen. We kunnen dit letterlijk nemen, maar we mogen het ook verstaan als beeld voor een verstoorde relatie met God die wordt hersteld op zijn initia-tief. Dit klinkt door in de derde en vierde strofe. God is groter dan ons hart, groter ook dan onze fouten en tekorten. Vanuit zijn eigen wezen wil Hij ons vergeven. Nogmaals in beeldspraak: Omdat Hij hoog bo-ven alle aardse dingen verheven is, daarom werpt Hij onze zonden van ons weg, zover als het oosten van het westen vandaan is.

Hiermee houden de Psalmen ons een heel ander beeld van God voor dan de meesten van ons hebben meegekregen. In mijn jeugd was God vooral een boeman die alles zag en alle fouten streng afstrafte. In de jaren zestig van de vorige eeuw hebben we afscheid genomen van die boeman. Maar welk beeld van God is ervoor in de plaats gekomen? En nog belangrijker: hebben we een nieuwe relatie tot God gekregen? En hoe is die verandering? Van angst naar vertrouwen? Van schrik naar liefde en overgave?

De taal van de Psalmen klinkt ook door in het Gloria dat zojuist werd gezongen. Op bladzijde 5 aan het begin van het Gloria staan vijf werkwoorden die gaan over de relatie: “Wij loven U – wij prijzen en aan-bidden U – wij verheerlijken U en danken U.” Waarom doen wij dit alles? Het Gloria zegt: “Om uw grote heerlijkheid”. Dit wil zeggen: Omdat God alle aardse kleinheid overstijgt. Dit kenmerkt onze relatie met God. Precies zoals we in Psalm 103 hebben gezien.

Dit voorbeeld kan ons iets belangrijks leren. Onze hernieuwde kennismaking met de Psalmen zal ons helpen om een veel positiever beeld van God te krijgen en met Hem een relatie van liefde en overgave op te bouwen.

Moge(n) deze kerkdienst over de Psalmen – en de twee die nog gaan komen – hieraan een bijdrage leveren.

Amen.