6 februari

Overweging Han Hartog

Jes 6,1-2a.3-8 en Lc 5,1-11

Nederlanders staan bekend als een goed – bijna óver- – georganiseerd volk. Als hardwerkende mensen die zélf wel bepalen wat ze doen; daar hebben ze geen baas voor nodig. Als een Nederlandse leidinggevende zijn werkers oproept om een bepaalde taak op te pakken, dan krijgt hij gemakkelijk felle tégenwerpingen. ’Het is te laat! Het kán helemaal niet! Het moet in ieder geval ánders dan de baas zegt!’

De Kerk is geen bedrijf zoals de grote supermarkten in de stad, of als de fabrieken die onze auto’s of TV’s produceren. Ook is de Kerk geen onderdeel van de lands-bestuur. Toch probeert de Kerk richting te geven aan het samenleven en werken van mensen; door haar inspirerende boodschap eeuw na eeuw te blijven vertellen.

Daarom roept de Kerk ons; en élke week weer. Elke zondag ochtend worden de kerkklokken geluid; en komen de mensen op die oproep af. Sommigen hebben de oproep niet eens nodig: die komen spontaan – uit eigen beweging. En zo zijn ook wij hier vanmorgen samen gekomen. Bijna als vanzelfsprekend, gewoon omdat we dat altijd doen; of omdat we mogen zingen; omdat we voor mogen gaan in de viering. Maar: zo vanzelfsprekend ís het niet; een meerderheid in Nederland láát zich niet door de Kerk roepen. Ook niet door de moskee of synagoge trouwens. Als ik u nu zou vragen: ’Waaróm laat ú zich wél roepen?’ Wat zou dan uw antwoord zijn? De vraag zou wel eens als een schok bij u over kunnen komen.

Nét zo’n schok als die Jesaja overkomt in de eerste lezing vandaag. Hij is in de Tempel van Jeruzalem en krijgt een visioen. Hij ziet een kóning, niet de aardse koning Uzziahu die net is overleden. Maar de Heer, de God van Israël. Jesaja ziet de Heer op Zijn hoog verheven troon, met om zich heen Zijn hemelse hofhouding. Jesaja beseft opeens dat hij te weinig geluisterd heeft naar het Woord van zijn God. Dat hij bijvoorbeeld de tien geboden van de Heer wel gehoord heeft, maar regelmatig heeft gedacht: ‘dit komt nu even helemaal niet goed uit, ik doe het ánders dan de grote baas zegt!’

De vissers in het Evangelie vandaag overkomt nét zo’n schok. De hele nacht hebben ze vergeefs hun netten uitgeworpen. Uren van hard werken bleef zonder enig resultaat! En dan komt Jezus die zegt dat ze naar het diepe water moeten varen, en dáár de netten uitwerpen. Als ervaren vissersmannen wéten ze dat dat gewoon onzin is. ‘Het is te laat. Het kán helemaal niet dat ze in dat diepe water alsnog vis gaan vangen.’ Simon protesteert tegen de opdracht van baas Jezus. Maar: toch doen ze het. En vangen veel vis, onvoorstélbaar veel! Dan komt de tweede schok voor Simon: hij ziet in dat hij wél had moeten luisteren naar Jezus. Simon voelt zich een zondig mens.

Dan volgt de dérde schok: Jezus roept Simon, Jakobus en Johannes wég bij hun vissersboten, en zegt ze met Hem mee te gaan. Om niet langer víssen maar ménsen te vangen: voor de Boodschap vanwege Jezus. Jezus zíet de weerstand in het gezicht van de mannen. Hij zíet ze denken: ‘Dat kán ik helemaal niet! Het moet ánders dan Jezus zegt!’ Jezus zegt ze: ’Wees niet bevreesd!’

Terug naar onze tijd. Terug naar wij die hier samengekomen zijn omdat de Kerk ons vanmorgen riep. Als Jezus in Zijn tijd gewoon zomaar eenvoudige vissers met succés kon roepen, kunnen wij dan uitsluiten dat Jezus ook óns roept? Zou Jezus dan ook in óns gezicht die zelfde weerstand en twijfel ontdekken als bij die vissers van daarnet? Zou Jezus ook tegen óns dan zeggen: ‘Wees niet bang, je kúnt dit, omdat Ik je daarvoor bij me roep!?’

Daarom is het gebruik om in elke viering het Kyrie Eleison te zingen: ‘Heer ontferm U over ons!’ Om uit te spreken dat we ons geroepen voelen om in Gods Naam samen te komen, maar ons in zo veel te kort voelen schieten. Daarom is het gewoon om in elke viering vervolgens een Gloria lied te zingen. Om onze dankbaarheid voor Gods beschermende aanwezigheid in de viering, ja zelfs in ons hele léven, onder woorden te brengen! Vervolgens kunnen we Jezus in ons midden herkennen. In het Woord uit de Bijbel dat we gaan horen. In het Brood uit de Eucharistie dat één zal worden met óns. Om ons daardoor en daarin geroepen te weten tot één heilige familie: in de Kerk van Christus.

In het communielied straks brengt het koor onder woorden waarom en waarvoor ze ons vanmorgen naar deze kerk hebben laten roepen: ‘Hij vraagt ons om klaar te staan. Hem te volgen, elke dag, steeds weer. Met Hem mee op reis te gaan.’

We weten: ‘Het is nooit te laat om te luisteren naar een wérkelijke roeping! Het kán gebeuren in íeders leven, ook in dat van óns! Het moet gaan zoals de baas zegt!’ Amen.