25 oktober

Overweging Jaap van der Meij – Jodendom

DE JOODSE WORTELS VAN HET CHRISTENDOM

Jaap v.d. Meij – Overweging 25 oktober 2020

Ex 22 20-26 en Mat 22 34-40

Lieve mensen,

We leven in tijden van snelle veranderingen. Die ontwikkelingen zijn niet door Corona veroorzaakt, maar ze worden door de epidemie wel in een stroomversnelling gebracht. Hoe gaan wij met die veranderingen om? Waar vinden we houvast? Ik zie twee ankerpunten. Aan de ene kant is er Hoop op de Toekomst.

Aan de andere kant kunnen we Zoeken naar onze Wortels.

Dit zoeken naar je wortels is een modern verschijnsel. Veel mensen duiken in hun eigen familiegeschiedenis en speuren naar hun stamboom. Ook op de Televisie zien we hiervan voorbeelden. De familiegeschiedenis helpt vaak om je eigen identiteit beter te begrijpen. Het geeft je een stukje houvast in tijden van snelle verandering.

Wat je op kleine schaal kunt doen – de geschiedenis van je eigen familie onderzoeken – dat kun je ook op grotere schaal doen. Je kunt de vraag stellen: Waar komen wij vandaan als gelovige gemeenschap? Een geschiedenis van tweeduizend jaar verbindt ons met de persoon van Jezus Christus. Maar dit niet alleen: de Heer is ook levend in ons midden in het sacrament dat wij mogen ontvangen en in het Woord dat wij zojuist hebben gehoord.

De vraag is nu: hoe verstaan wij dit Woord dat tweeduizend jaar geleden werd opgeschreven? Op welke manier komt het in onze ervaring opnieuw tot leven? Bij deze vraag krijgen we hulp wanneer we ons verdiepen in de Joodse achtergrond van de Bijbel. Van zowel het Nieuwe Testament als het Oude. De lezingen van deze zondag geven ons tal van aanknopingspunten.

In de evangelielezing van deze zondag is Jezus in gesprek met een Farizeeër. In de Nederlandse taal heeft dit woord een ongunstige betekenis gekregen, maar in het Nieuwe Testament komen ook veel goede Farizeeërs voor. Zo ook vandaag. Er is geen enkele vorm van vijandigheid in dit gesprek.

De Farizeeër stelt Jezus een vraag. Dit is geen strikvraag, maar een reële vraag: De vijf boeken van Mozes tellen meer dan zeshonderd leefregels. Welke daarvan zijn de belangrijkste? Jezus geeft het antwoord dat we allemaal kennen: God liefhebben en je naaste liefhebben.

Maar als het niet gaat om een strikvraag, waarom staat er dan dat Farizeeër toch Jezus op de proef wilde stellen? Het antwoord vinden we in de evangelie zelf. De openingszin van de lezing spreekt over verschillende stromingen binnen het jodendom van die tijd. Behalve Farizeeën zijn er ook Sadduceeën. Vorige week hoorden we over nog een andere groep, de aanhangers van Herodes.

In die tijd bestond er een grote diversiteit binnen het Jodendom, zowel in religieus als in politiek opzicht. Tegenwoordig is de diversiteit nog groter.

De Farizeeër wil weten welk standpunt Jezus inneemt binnen deze brede discussie. Met zijn reële vraag wil hij de proef op de som nemen. Wat is volgens Jezus de hoofdzaak? Dit is de betekenis van beproeven hier.

Volgend jaar in het Marcus evangelie zien we hoe Jezus en de Farizeeër elkaar aan het einde van het gesprek complimenten geven, omdat ze het roerend eens zijn met elkaar. In het Jodendom van die tijd en ook nu wordt discussie gezien als iets positiefs.

Dit jaar lezen we Mattheüs. Ook voor hem is discussie iets positiefs. Hij laat de complimenten weg, waardoor alle nadruk valt op de laatste zin van Jezus: “Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en ook de Profeten.” Hiermee laat Jezus zien dat de twee hoofdregels concreet worden in al die andere leefregels.

Vandaag wordt dit meteen duidelijk in de eerste lezing.

Het gaat om concrete situaties: mensen die vreemdeling zijn, mensen die weduwe zijn geworden of wees, mensen die in financiële problemen zijn geraakt.

Hoe breng je de naastenliefde dan in de praktijk? God de Heer wijst naar de geschiedenis en naar de toekomst: Vergeet niet dat jij zelf als vreemdeling hebt gewoond in Egypte en daar slecht werd behandeld.

Denk aan de toekomst: Hoe zou jij het vinden als jouw vrouw een weduwe zou worden en jouw kinderen tot wezen?

Probeer je te verplaatsen in de situatie van je naaste, want die is net zo kwetsbaar als jij bent.

God de Heer sluit de eerste lezing af met de woorden: “want Ik ben vol medelijden”. God liefhebben met heel ons hart betekent dat we Hem navolgen in zijn barmhartigheid. Jezus verwijst naar Mozes en de Profeten omdat de concrete leefregels een geschenk uit de hemel zijn, geen betutteling, maar iets positiefs. Zolang je goed voor ogen houdt wat de hoofdzaken zijn. Dan gebeurt wat we hoorden in het openingslied: “Versluierd in geboden , spreekt de Heer ons zwijgend aan” (strofe 3 slot).

Onze uitleg van deze teksten verschilt nogal van vijftig jaar geleden.

Hoe is die verandering tot stand gekomen?

Persoonlijk heb ik veel te danken aan de Joodse geleerde David Flusser. Hij gaf elke zomer gastcolleges hier in Amsterdam. Hij ontwikkelde het begrip “nieuwe humane gevoeligheid”.

Deze nieuwe gevoeligheid ontstond binnen het jodendom tijdens het leven van Jezus. Als twaalfjarige jongen kwam Jezus hiermee in aanraking toen hij in gesprek ging met de leraren in de tempel.

Diezelfde gevoeligheid is kenmerkend geworden voor de latere rabbijnse traditie tot op vandaag.

Wanneer we nadenken over onze Joodse wortels, dan gaat het om deze humane gevoeligheid die Joden en christenen met elkaar verbindt. In deze onzekere tijden is het goed om te beseffen dat wij hierin zijn geworteld.

We zien soms hoe mensen hun zelfbeheersing verliezen door alle frustraties over Corona. Maar ik zie ook nieuwe vormen van hoffelijkheid. Vroeger wilden mensen instappen in bus of tram, vóórdat er mensen konden uitstappen. Nu wachten mensen op hun beurt en maken soms een hoffelijk gebaar.

Het is mijn wens dat we meer doordrongen raken van deze humane gevoeligheid die Jezus ons leert samen met Mozes en de Profeten.

Nu het moeilijker geworden is om met elkaar samen te leven, hebben we deze inspiratie en oriëntatie hard nodig.

Laten we proberen dit respect en deze waardering toe te passen in het leven van alledag en laten we op die manier ware leerlingen van Jezus zijn.

Amen.

****

Zeven Tips voor de praktijk

In prediking en catechese – 2020

De grondregels zijn tweeledig. A. Spreek over de ander (ic. Jodendom) zoals de ander zichzelf verstaat. Dus van binnenuit. Niet gemeten aan maatstaven van buiten af (bijv. christelijke). B. Spreek over de ander alsof hij / zij zelf aanwezig is (met respect).

  1. Spreek in de tegenwoordige tijd

In preek en catechese wordt vaak onnodig – en onjuist – in de verleden tijd gesproken. Bijv. “De joden vierden het paasfeest op de 14e nisan”. Ten onrechte: Joden vieren nog elk jaar hun paasfeest op de 14e nisan. Spreek over joden(dom) zo veel mogelijk in de tegenwoordige tijd. Behalve als het onzin is. Dus niet: “De hogepriester stuurt op Grote Verzoendag de zondebok de woestijn in”. Sinds de verwoesting van de tweede tempel (70 na Chr.) zijn er geen hoge-priesters meer en geen tempelcultus. Joden doen op Grote Verzoendag nu iets anders (dienst in synagoge).

Verwijs zo mogelijk naar het levende jodendom. Bijv. “De 14e nisan valt dit jaar op … (zie www.nik.nl). Maak gebruik van verhalen uit talmoed en midrasj. Of chassidische verhalen van Buber. Of hedendaagse religieuze joodse schrijvers: Judith Herzberg, Chaim Potok, Elie Wiesel e.a. Verwijs naar films of verfilmingen. Niet overdrijven.

  1. Vermijd het woordje “de”

Vermijd generalisaties, zelfs positieve zoals “de Joden zijn een intelligent volk”. De joden in Nederland zijn zeer divers. Zo ook in Verenigde Staten en nog meer in Israël.

In catechese en liturgie is dit van eminent belang. De verantwoordelijkheid voor de dood van Christus ligt bij de hogepriesters en de Romeinen. Kruisiging was geen Joodse straf, maar een Romeinse. De Farizeeën komen in het lijdensverhaal niet voor, bij geen van de 4 evangelies. Vaticanum II heeft dit in Nostra Aetate 4 verwoord: “Weliswaar hebben Joodse autoriteiten en hun aanhangers op de dood van Christus aangedrongen, maar de gebeurtenissen tijdens zijn lijden kan men niet ten laste leggen aan hedendaagse Joden en niet zonder onderscheid aan de toen levende Joden”. Maak bij het lijdensverhaal steeds een helder onderscheid.

Benadruk steeds de pluriformiteit in het jodendom (ten tijde van Jezus en ook nu). Farizeeën waren er in drie smaken: de scholen van Hillel en Sjammai plus de Vroege Chassidiem.

  1. Discussie is iets positiefs

Een oude Joodse wijsheid (120 vóór Chr.) zegt: “Zoek een leermeester en een studiegenoot” (Avot 1,6). Paulus heeft deze spreuken bij Gamaliël nog uit het hoofd geleerd. Jezus stuurt zijn leerlingen twee aan twee op pad. De Emmaüsgangers zijn aan het discussiëren onderweg; de Griekse termen zijn typisch voor uitleg en discussie van de Schrift (B. Koet); wanneer ze er zelf niet uitkomen, voegt de Meester zich bij hen en opent voor hen de Schriften.

Discussie is in het jodendom iets positiefs, niet alleen tussen leerlingen onderling, maar ook met hun meester. De rabbijnen moedigen hun leerlingen aan: bij de beraadslagingen mag de jongste rechter als eerste zijn mening geven. Zo krijgen nieuwe gezichtspunten een kans (als laatste denkt de jongste misschien “Ik oordeel iets anders, dát zal wel niet goed zijn”); als de jongste begint en iets onverstandigs zegt, leert hij van de ouderen die na hem spreken.

Ook tussen de verschillende stromingen in het Jodendom wordt hevig gediscussieerd. Bijv. tussen Farizeeën en Sadduceeën – op allerlei punten. In het NT vooral over de opstanding (Hand. 22,6-9). Christus geeft de Sadduceeën lik op stuk (Mc 12,27); erna volgt een collegiaal gesprek met een andere schriftgeleerde die het geheel eens is met Jezus’ antwoord aan de Sad-duceeën; ook over het grote gebod zijn beiden het roerend eens (Mc. 12,28-34).

Mattheüs (22,35) en Lucas (10,25) gebruiken in hun versie het woord “beproeven”. Dit hoort bij de discussiecultuur van het toenmalige (en huidige) jodendom; het betekent ‘testen, kijken wat iemands standpunt is’ in een bepaalde discussie. Ook debatten elders in de evangelies tus-sen Jezus en schriftgeleerden zijn niet ingegeven door vijandigheid, maar maken deel uit van de Joods discussiecultuur.

Ook binnen het rabbijnse Jodendom werd hevig gediscussieerd, bijv. tussen de scholen van Hillel en Sjammai. Van rabbi Josjoea en rabbi Eliëzer (120 ná Chr) is gezegd: in het leerhuis vochten ze als leeuwen, na afloop gingen ze gearmd naar huis als de beste vrienden.

In Jezus’ tijd waren er allerlei discussies over wat wel en niet te doen, bijv. op sabbat. De standpunten die Jezus inneemt, pasten binnen die discussie. Het redden van het leven van een mens is ook voor huidige joden een gebod dat voorrang heeft op alle regels inzake sjabbat.

  1. Praktische leefregels zijn heel positief

De latere christelijke traditie heeft Joodse leefregels beschouwd als ‘muggenzifterij’. In de jaren ’60 van de 20ste eeuw werden leefregels beschouwd als bevoogdend, knechtend.

In de joodse traditie worden gedetailleerde leefregels beschouwd als een gave van God aan zijn volk. Vandaar ook het feest van Vreugde der Wet (Simchat Thora). Je weet wat je in een bepaalde situatie doen moet, zonder theoretische discussie. Jodendom is een doe-godsdienst, geen belijdenisgodsdienst. In de praktische leefregels ligt een diepe wijsheid besloten. Die straalt uit naar andere terreinen van het leven. Daarom willen vrome joden zich niet van de mitswoth afmaken, maar ze nauwgezet vervullen.

Paulus zegt in Hand 22,3-4: “Ik heb als leerling aan de voeten van Gamaliël gezeten en ben opgeleid volgens de nauwkeurige voorschriften van de wet van onze voorouders. Ik ben een vurig dienaar van God, en u allen geeft vandaag blijk van hetzelfde” (NBV). In het evangelie komt de uitdrukking ‘muggen ziften’ voor (Mt. 23,24). Waartegen fulmineert Jezus precies? Tegen het nalaten van hoofdzaken en het focussen op bijzaken. De mug en de kameel zijn allebei onreine dieren. Jezus is tegen het eten van onreine dieren door Joden. Maar voorrang moet gaan naar de hoofdzaken. Dit staat ook in het vers ervoor. Vrijwillig tempelbelasting betalen over tuinkruiden is prima, maar recht, barmhartigheid en trouw zijn religieuze plicht. “Het ene moet men doen en het andere niet nalaten” (23,23). Zijn kritiek richt zich op mensen “die zelf niet doen wat ze jullie voorhouden” (23,3). Jezus’ kritiek geldt niet Farizeeën of schriftgeleerden in het algemeen – al lijkt dit in Nederlandse vertalingen wel zo.

  1. Jodendom is geen fossiel

Het Jodendom is niet stil blijven staan in de tijd van het Nieuwe Testament. Het heeft zich door de eeuwen heen steeds verder ontwikkeld. Na de verwoesting van de tempel (in 70 na Chr.) heeft de rabbijnse traditie het Joodse leven verankerd in een boekwerk dat Misjna wordt genoemd. De discussies over dit boek gingen mondeling verder. Na de opkomst van de Islam werden deze discussies op schrift gesteld in de Babylonische Talmoed. De rabbijnse uitleg van Bijbelse verhalen en leefregels werd vastgelegd in teksten die Midrasj genoemd worden. De uitspraak van de Hebreeuwse Bijbel werd pas in de elfde eeuw vastgelegd; dit is van belang voor de uitspraak van de namen in het Oude Testament. Een laat middeleeuwse vernieuwing is de Kabbala, de Joodse mystieke stroming die in Spanje en het Heilig Land tot bloei kwam en mensen tot op vandaag aanspreekt, zowel door de mystieke godsbeleving als door de diepe psychologie. In Oost-Europa ontstond in de zeventiende eeuw de Chassidische beweging die tegenwoordig vooral in orthodoxe kring veel aanhangers vind. In West-Europa en Noord-Amerika ontstonden in de twintigste eeuw tevens meer liberale vormen van joden-dom. Daarnaast zijn veel joodse mensen in religieus opzicht nauwelijks praktiserend, de zogenaamde seculiere joden; in Nederland is dit ongeveer 80 procent; deze mensen voelen zich in historische en culturele zin wel degelijk joods.

In algemene zin kunnen we als christenen dus zeggen dat de Joden “onze oudere broeders en zusters zijn in het geloof aan de Ene God”. Dit neemt niet weg dat het Jodendom soms heeft gereageerd op het christendom. Sommige elementen in het Jodendom kunnen iets jonger zijn dan vergelijkbare elementen in het christendom. Dit moet per geval worden bekeken.

  1. Eerbied voor Gods Naam – geen Jahwe schrijven of uitspreken

Vanaf het begin is de Godsnaam JHWH in het Christendom NIET uitgesproken. Uit eerbied gebruikte men “de Heer” of “God”. De term “Jahweh” is een uitvinding uit de 18e eeuw – die berust op een misverstand. De Hebreeuwse manuscripten hebben de klinkertekens van de vervangwoorden onder de medeklinkers staan. De bedoeling is dat men de vervang woorden Adonaj (Heer) of ha-Sjem (de Naam) leest. De christelijke geleerden in de 18e eeuw lazen de klinkers “a-o-a” of “a-e “samen met medeklinkers JHWH als “Jehovah” of “Jahweh”. Allebei fout.

De Willibrord vertaling heeft in de hoofdtekst de Naam voluit geschreven – Jahweh – maar zegt in de inleiding dat deze in de liturgie niet moet worden uitgesproken. Veel gebruikers van de Willibrordvertaling hebben deze opmerking nooit gelezen of zijn hem weer vergeten. Naast het alternatief “de Heer” kan ook de Eeuwige” worden gebruikt. We kennen dit uit de gezongen zegen aan het einde van de dienst: “De Levende zegene en behoede u …”. Deze zegen komt letterlijk uit Numeri 6,24. Het gebruik van letters in zogeheten ‘klein kapitaal’ is een mogelijkheid: de Levende of de Heer.

  1. Minstens 1 keer per jaar thematiseren

De Nederlandse bisschoppen hebben een Dag van het Jodendom ingesteld. Jaarlijks is dit 17 januari, voorafgaand aan de Bidweek voor de Eenheid der Christenen. Suggesties voor activi-teiten vind je op de speciale website www.dagvanhetjodendom.nl.

Achtergronden – verdere studie

Meer achtergronden over de veranderde verhouding tussen joden en katholieken vind je op de tweeling website www.katholiekeraadjodendom.nl met verwijzingen naar teksten in binnen- en buitenland.

Hulpmiddelen in parochie

Met nieuwe ogen. Liturgie-catechese deel 1. Abdij van Berne, Heeswijk 2006.

Hein-Jan van Ogtrop, In het leerhuis van … Drie delen: Mattheüs, Marcus en Lucas (bij litur-gisch jaar A-C). KBS-Tabor. Verkrijgbaar bij auteur.

Voor de diversiteit binnen het jodendom in de tijd van Jezus en Paulus zie M. Menken (red.), Paulus tussen sjoel en kerk, 2010, p.13-29. Dit artikel is bij ondergetekende digitaal te verkrijgen.

Gepland bij Berne: ‘Farizeeën waren er in drie smaken’ (werktitel) over de scholen van Hillel en Sjammai plus de Vroege Chassidiem.

Amstelveen, 25 oktober 2020. Jaap van der Meij.