Toespraak Cees Tromp

Deut. 34, 1-7 en Mat. 8, 23-27

Het evangelie van vandaag plaatst ons in het hart van onze dagen. Het gaat over een storm op zee. De mensen aan boord raken in paniek omdat de golven over hen heen slaan en hun boot dreigt te zinken.

Een wankel bootje in een storm. Een pandemie die in golven op ons afkomt. Mensen aan boord bij wie het water aan de lippen staat omdat ze geen perspectief meer zien. Tegen deze achtergrond van toenemende twijfel moedeloosheid en angst is het thema van deze viering: HOOP. Maar hoe realistisch is het om het over hoop te hebben? Vandaag gaan we die uitdaging aan.

De hoop is het vermogen om verder te kunnen kijken dan de platte werkelijkheid. Hopen is zien wat er nog niet is. Over de grenzen van de huidige realiteit heen zien naar voren, naar een toekomst die anders is, die beter is.

In Bijbelverhalen kom je ze tegen, die zieners die hoe slecht het ook gaat, vol verwachting dromen van wat zou kunnen zijn maar waar nu nog zo weinig van te zien is. Dromen geladen met kracht, geestkracht, verbeeldingskracht. Een van die zieners, de grootste, is Mozes. Wij kwamen hem al tegen in de eerste lezing. We zien hem daar staan op de berg Nebo. Daar ziet hij het land van belofte. Een goed en wijd land. Dat is een wereld waarin het leven goed is voor allen. Drie keer veertig jaar heeft hij geleefd. 120 jaar. Drie generaties ging hij mee. Alles heeft hij meegemaakt. Toch waren zijn ogen niet verzwakt en zijn krachten niet afgenomen.

Mozes de bevrijder. De man die weigerde een prinsenleven te leiden aan het Egyptische hof omdat hij zichzelf solidair verklaarde met zijn mensen, de Hebreeën die als werkvee werden behandeld in het slavenhuis van Egypte.

De stem van een onbekende god riep hem bij een brandende braamstruik. Hij moest naar de farao gaan en zeggen “Laat mijn volk gaan naar een goed en wijd land.” En op de vraag van Mozes: “Hoe is uw naam?” antwoordde de stem: “Ik ben met jou.” Dat is mijn naam.

Geroepen door die Naam leidde Mozes zijn volk uit Egypte door de Schelfzee en de woestijn heen naar dat goede en wijde land. Maar het was niet eind goed al goed. Het leven in de woestijn was hard en de tocht daardoorheen duurde lang, 40 jaar, een mensenleven lang. Dat beloofde land? Nergens te zien. Zijn mensen verloren de moed en begonnen te morren, ze wilden terug naar de vleespotten van Egypte. Terug naar af. Er kwam rebellie. Onruststokers wilden Mozes stenigen. Toch hield Mozes vol. Het visioen van dat goede en wijde land hield hem op de been. Die droom gaf hem de kracht om door te zetten hoe zwaar het leiderschap hem ook viel. Vertrouwend op de God van de uittocht met de Naam: ik ben met jou verliest hij de hoop niet en nú boven op de berg Nebo ziét hij dat goede en wijde land met ongebroken oog.

Maar zelf zal hij het niet bereiken. Hij zal er geen stap in zetten. Op de berg Nebo sterft Mozes. Maar zijn graf is nooit gevonden en dat laatste is van grote betekenis. Dat wil zeggen :Mozes is niet dood en begraven. Hij leeft voort in zijn verhaal. Zijn visioen, zijn droom van dat goede en wijde land, die nieuwe wereld. blijft.

Wie zich Mozes voorstelt daar op die berg Nebo met dat weidse vergezicht wie denkt dan niet aan die andere ziener die op 28 augustus 1963 tijdens de mars op Washington staande bij het Lincolnmonument voor 250.000 mensen zijn onweerstaanbare droom uitsprak: I have a dream.” M. L. King. Hoe vaak heb ik die droom niet laten zien en horen op de middelbare school waar ik les gaf. Telkens weer liepen de rillingen over mijn rug. Zo diep raakte het me. Aan de wijd open ogen van de leerlingen en aan hun lichaamstaal kon ik zien dat ik niet de enige was. ”Ik heb een droom dat mijn kinderen eens zullen leven in een land waar ze niet zullen worden beoordeeld naar hun huidskleur maar naar wie ze zijn.” Dat was voor M.L. King het beloofde land: een wereld waar niemand de ander zijn plaats misgunt. Een land waar: “ de zonen van vroegere slavenhouders samen met de zonen van vroegere slaven aan de tafel der broederschap zullen aanzitten.” Een verhoopte werkelijkheid dat wel, want de echte werkelijkheid in zijn dagen was anders. Zij bestond uit chaos en onrecht. Achterstelling, vernedering, arrestaties en politieknuppels. Telkens herhaalde King die ritmische zin: I have a dream. Ik heb een droom, en als geëlectriseerd verrees de menigte, “die als één man, schreeuwde, juichte en huilde. Een kogel maakte een einde aan het leven van M.L. King, maar zijn woorden, zijn droom van een nieuwe wereld is nog springlevend en in onze door tegenstellingen verscheurde wereld schreeuwend actueel.

Is er nog ruimte voor vergezichten? Over de horizon heen? Messiaanse dromen bestaan ze nog? In een diepzinnig lied laat cabaretier Paul van Vliet een oude droom zielig en vermagerd door de stad scharrelen. Hij is eenzaam. Zijn vrienden hebben hem in de steek gelaten. Niemand heeft tijd om met hem te praten. Tot hij uitgenodigd wordt om ergens binnen te komen en antwoord te geven op deze vraag: “Hé ouwe droom hoe zat het ook al weer?” Dat laat hij niet op zich zitten. Hij veert op, hij heeft zoveel te bieden en het lied eindigt zo:

Want die stokoude droom heeft nog heel veel te geven. Hij heeft een geheim en dat zijn we soms kwijt. Maar hij zal ook ons allemaal overleven: hij is zo oud als de wereld, maar zo jong als de tijd. Maar je moet hem beschermen, je moet hem verzorgen, je moet hem koesteren onder de zon. Je moet hem vertrouwen- en vandaag al of morgen weet je het weer waar het ooit om begon. Dan neemt hij je mee weer langs wegen van liefde; tot hoog in de bergen, naar toppen van kracht, en daar zal dan blijken dat je verder kan kijken en hoger kunt reiken dan je ooit had gedacht.”

Een prachtig lied over de hoop. We horen er het visioen van Mozes en van M.L King in terug. Maar de hoop alléén redt het niet. Ze is kwetsbaar. Ze heeft bescherming nodig. Paul van Vliet zegt het heel mooi. We moeten de hoop koesteren onder de zon. Je moet hem vertrouwen.

En over dat vertrouwen of liever over het gebrek aan vertrouwen gaat het in het Bijbelverhaal dat wij vandaag lezen. In het evangelie bevinden we ons midden in een storm op zee. De zee begint te kolken zodat de boot bijna door de golven wordt verzwolgen. En Jezus slaapt. De leerlingen maken hem wakker en roepen: “Heer red ons wij vergaan. Hij zei tegen hen, waarom zijn jullie zo klein van vertrouwen? Kleingelovigen? Toen stond hij op. Hij sprak de wind en het water bestraffend toe en de zee werd stil.”

Dit verhaal gaat over ons leven, over ons, wij in ons bootje drijvend op de zee van het leven, de levenszee. We laten ons meedrijven met het verhaal. De zee met al zijn dreiging staat symbool voor chaos. Als de golven over je heen slaan en je bootje dreigt te zinken wat blijft er dan over van je geloof en je vertrouwen op een goede afloop?

We staan er niet alleen voor, zo vertelt het verhaal. Jezus –zijn naam Jesjua betekent redder, bevrijder –is aan boord. Zoals die God met de Naam: ik Ben met jou, meetrok met Mozes door de woestijn van het leven, zo is ook bevrijder Jezus bij ons aan boord midden in de storm. Hij is onze metgezel. Uit zijn liggende houding –hij slaapt–staat Jezus op, spreekt een woord en de zee wordt stil. De chaos is bezworen.

We horen het goed. Jezus staat op. Ons verhaal is een opstandingsverhaal, een paasverhaal. Het licht van Pasen gaat op over die kleingelovige leerlingen, mensen klein van vertrouwen. Ze worden opgetild uit de ellende, boven zichzelf uit. Zij worden gedragen.

Hoop verwarmt het hart.

Hopen is de dingen anders zien dan ze zijn. Ze in een ander licht plaatsen. Hoop is het vermogen het actuele te zien in het licht van het mogelijke. Zien over grenzen heen, zoals Mozes en M.L King.

Maar hopen is ook hard werken, vechten, strijden tegen cynisme en ongeloof als de feiten geen openingen bieden en er geen uitzicht is. Het is werken aan je ziel. Maar dat is het niet alleen. Hopen berust ook op zoiets als vertrouwen, een stevige bodem onder ons bestaan waar je niet doorheen zakt, een vorm van oer vertrouwen dat het leven anders bedoeld is en dat het hoe dan ook goed komt, met mij, met de ander en met deze wereld.