Toespraak Kees Kok

Gastspreker II over Psalmen – Psalm 73 en Psalm 1

Psalm 73 vrij en Matteüs 17; 1-9

Psalm 73 vrij

God is goed geweest voor mij

o ja, heeft mij gelouterd.

Mijn voeten gingen verkeerd

ik was op weg naar de chaos:

ik was jaloers op Ploert & Schender

op hun welvaart, hun buiken.

Alle stervelingen moeten zwoegen

maar zij niet,

snoeren diamanten om hun nek

uitpuilende ogen

grote monden vol haattaal

bek tot in de hemel

tong die de aarde vergiftigt.

Dus kruip je voor ze,

konkel je mee.

Ze zeggen: die allerhoogste,

die god van jullie weet niets.

Ik beproefde mijn hart,

probeerde niet te haten.

Dacht: ik ga met ze meedoen –

waarom hún weg niet gegaan?

Maar dan verloochen ik

wat ik tot nu toe geleefd heb

en laat mijn kinderen over

aan het sluipende kwaad

zo zwalkte ik heen en weer.

Toen, plotseling, werd het licht

en zag ik hun einde, hun niets,

hoe ze verdampen in leegte.

Gek was ik, zuur, verbitterd,

een beest was ik, tegen jou aan

maar wel ‘tegen jou aan’.

Mijn hand in jouw rechterhand.

Jij hebt een plan, hou me vast.

Ik weet niet waarheen, ik wil

geen hemel, ik wil de aarde.

Ik wil dat mijn hart het houdt

en dat jij mijn rots bent voor eeuwig.

Ver weg van jou is het geen leven.

Dicht bij je komt het wel goed.

Psalm 1 vrij

Goed is

dat je niet doet wat slecht is

niet achter oplichters aanloopt

niet met Ploert en Schender heult

niet je schouders ophaalt

‘ploert en schender, ach

zo is de wereld’.

Goed is dat je goede woorden

overweegt en wil:

Heb je naaste lief die is als jij

de vluchteling, de arme, doe hen recht.

Prent ze in het hart van je verstand,

die woorden

zeg ze voor je uit

gezegend ben je

een boom aan stromen levend water

vruchten zul je dragen

blad dat niet vergeelt

het zal je goed gaan.

Oplichter

ongezegend zal je zijn.

Een storm steekt op

je waait de leegte in.

Huub Oosterhuis

RECHT EN SLECHT VOLGENS DE PSALMEN

Het is een regelrecht wonder dat de Psalmen, die honderd en vijftig gedichten uit een ver verleden ons blijven inspireren. Ze laten het toe en ze zitten vol voedzame, ‘opvoedende’ woorden en bestaans-verhelderende versregels. Ze van alle tijden en altijd eigentijds, actueel, maar om dat te ontdekken moet er wel grondig en met dichtersogen naar de Hebreeuwse grondtekst worden gekeken, dwars door alle bestaande vrome, berijmde en ongerijmde, en oude, in onbruik geraakte, archaïsche vertalingen heen.

Neem bijvoorbeeld die woorden uit Psalm 1, in de bewerking van Huub Oosterhuis. ‘ploert & schender’. In het Hebreeuws staat daar rasja, en dat wordt meestal vertaald met ‘goddeloze’. Maar dat zegt niet zoveel. Want die ‘goddelozen’ gaan weliswaar hun goddeloze gang, maar zijn vaak ook buitengewoon religieus en menen God of Allah in hun zak te hebben. Rasja betekent onrechtbedrijver, misdadiger, mensenrechtenschender; of, nog beter passend bij de gemene klank van het woord rasja: ploert. Dat woord doet misschien wel een beetje pijn aan onze vrome oren – zoiets hoor je nooit in de kerk; hoort het daar eigenlijk wel? Maar als je de beschrijvingen leest die de psalmen van dit mensentype geven, lijkt ‘ploert en schender’ niet overdreven: Wat kenmerkt de rasja? Hoon, grootspraak, cynisme, list en bedrog, uitbuiting en onderdrukking, moord en doodslag, gewetenloosheid, kwaadaardigheid. En hij is bepaald geen zeldzame verschijning in de psalmen; liefst vijfenveertig keer komen we hem tegen. Het uitvoerigst wordt hij wel geportretteerd in Psalm 73: ‘Alle stervelingen moeten zwoegen, maar zij niet, /snoeren diamanten om zijn nek / uitpuilende ogen, grote monden vol haattaal / bek tot in de hemel / tong die heel de aarde vergiftigt.’

Het gaat bij de rasja dus niet om kruimeldieven of kwajongens. De firma ‘Ploert & Schender’ is een multinational die van alle markten thuis is: wapenhandelaren, volksmisleiders, onderdrukkers, tirannen, vrouwenhandelaren, vrouwen- en kindermisbruikers, leveranciers van lekke bootjes aan wanhopige vluchtelingen. Mannen met macht, meestal zijn het mannen die god en goed aan hun laars lappen. Hun grote monden worden versterkt door propaganda-machines en media die via satellieten de hemel bestormen en de aarde bederven. En het volk – de angstige, misleide massa – loopt eerst heel lang achter hen aan. Totdat het de gevolgen van hun machtswellust ondervindt, protesteert en een bedreiging gaat vormen voor hun machtspositie; dan wordt hetzelfde volk onder de voet gelopen, vertrapt, overhoop geschoten, kapot gebombardeerd, op de vlucht gejaagd.

Zo is altijd zo geweest, dat wisten de psalmen al. Maar desnoods tegen beter weten in houden zij vol dat het uiteindelijk niet goed met die schenders afloopt: ‘Een storm steekt op, je waait de leegte in,’ roept Psalm 1 dapper tegen de ploert. Maar oh, wat duurt het vaak lang, tien, twintig, soms wel zeventig jaar, voordat een dictator van zijn troon gestoten wordt. En intussen loopt het getal van hun slachtoffers op tot ongekende, ontzettende hoogten. Zie de afgrondelijke diepten van Farao, Herodes, Hitler en Stalin en recenter Assad.

Maar het gaat, als het over de rasja gaat, niet alleen en uitsluitend over tirannen van een dergelijk monsterlijk, psychopatisch formaat. Want achter die groteske leiders zitten duizenden, nee miljoenen. gewone, fatsoenlijke dames en heren. En ook wij maken allemaal deel uit van hun wereld, van de wereldorde die zij in stand houden. Hoeveel hongerdoden per jaar kost ons economisch systeem, onze overconsumptie, hoeveel slachtoffers onze wapenindustrie? En in deze corona-tijden kunnen we ons ook afvragen hoeveel aids en malaria wij na enig schuiven met onze miljarden hadden kunnen voorkomen en genezen?

Het ligt voor de hand, en dat beseffen de psalmen heel goed, om je op deze mainstream – want dat is het – mee te laten drijven, het met de rasja’s van deze wereld op een akkoordje te gooien. De meeste mensen doen dat dan ook, en dat valt hen nauwelijks kwalijk te nemen. Want het is helemaal niet eenvoudig om je aan te sluiten bij de minderheid die tegen de stroom in roeit, die de leugenpropaganda van het systeem probeert te ontmaskeren, het cynisme tegen te gaan. Die tegenpartij-gangers worden in de psalmen ‘rechtvaardigen’ genoemd, tsaddikiem. Ze zijn vrij zeldzaam en wij moeten maar niet al te snel denken daarbij te horen. ‘Het zal je goed gaan,’ roept Psalm 1 tegen hen. En daar moeten ze dan maar in geloven, want zij verkeren vaak in een weinig benijdenswaardige positie, worden met de nek aangekeken, weggehoond, weggelachen. Of erger: vertrapt, op de vlucht gejaagd, zoals ook in veel psalmen te horen is. Ze staan niet alleen met hun benen, maar tot hun nek in de modder, en roepen vaak uit de diepste diepten zonder gehoor te vinden.

We hoorden het verhaal van de zogeheten ‘gedaanteverandering’ van Jezus, op een hoge berg. Hij heeft drie leerlingen naar boven meegenomen. Zijn gelaat begint te stralen als de zon en zijn kleren te glanzen als het licht. Opeens verschijnen daar Mozes en Elia en die gaan met Jezus in gesprek. Waarover? Waar anders dan over de Thora – de levensleer van Mozes en de profeten -, over wat goed en wat slecht is, samengevat in de Tien Woorden, of ‘geboden’: niet stelen, niet liegen, niet doden, niet willen hebben wat van een ander is. ‘Heb je naaste lief, die is als jij, de vluchteling, de arme, doe hem recht.’ Al die woorden zijn ooit door God eigenhandig in stenen tafelen gegrift, op een hoge berg, de Sinai, en gegeven aan Mozes en zijn volk Israël.

En dat wordt in dit verhaal herhaald. Maar nu zijn die woorden als het ware geconcentreerd in Jezus, ze zijn in hem ‘vlees geworden’. Hij is de Thora in persoon, de ‘rechtvaardige’, de tsaddiek bij uitstek.Mozes en Elia hebben hem zijn zegen gegeven. En er was net als toen op de Sinai ook nog een lichtende wolk, en daaruit een stem die Jezus’ roeping bevestigde: Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem. De leerlingen willen daar wel blijven – dichtbij de hemel hun tenten opslaan. Maar ze moeten afdalen. Het woord moet in deze wereld waar gemaakt worden, verkondigd, gezongen, uitgedeeld als brood en wijn.

In de Psalmen zien wij de worsteling van de mens met die woorden, met goed en kwaad, recht en slecht. Ze laten zien hoe moeilijk het steeds weer blijkt om de goede kant te kiezen, om niet wanhopig te worden, niet aan moedeloosheid ten prooi te vallen. Die zoektocht, dat vallen en opstaan, maakt ons tot ‘zijn gemeente’, tot ‘ekklesia’, ‘parochie’, ‘kerk’. Daar wordt ons hart van zondag tot zondag herschapen, ons verstand ‘herademd’, komt het op adem, en wordt ons geweten gewekt. Daar zingen wij in vele toonaarden: ‘Keer U om naar ons toe, keer ons toe naar elkaar’. Zo moge het zijn.