Wandeling van Adinkerke naar Ghyvelde

De Cabourduinen

Een wandeling van Adinkerke naar Ghyvelde

Door Michel Christiaens

25 februari 2010

In de nacht voordat de reeds lang afgesproken wandeling om de Cabourduinen te verkennen moest doorgaan, hadden de weergoden besloten een feestje te bouwen. Mekaar wat nazitten met loeiende windstoten en wat over en weer gooien met water. Het stelletje kwajongens! ....

In Adinkerke stond mijn gezelschap voor deze wandeling al ruim een uur en een kwartier op me te wachten. Maurice De Meyere die over vele jaren afstand kan terugkijken op een jeugd in De Panne en José Decoussemaeker, natuurgids en ook voor deze trip onze leidsman. Je ziet namelijk zoveel meer wanneer wat zich onderweg presenteert door een deskundig iemand van de nodige voetnoten en uitroeptekens wordt voorzien. Mijn compagnons verkeerden nog niet paniek over mijn verlate aankomst, daar had de GSM wel voor gezorgd. Niettemin bedankt, lieve NMBS. Ja, ja, de trein is altijd een beetje ergernis.

Adinkerke (het schijnt daar ter plaatse wel eens „Adiengkerke“ of zelfs „Oyenkerke“ te worden genoemd) is me, behalve van eerdere wandelingen, bekend uit mijn jeugd. Toen een paar schoolreisjes me de herinnering gelaten hebben aan “Moeder Siska“ waar de meester het herhaaldelijk over had en aan de Meli. We zijn toen nog op zoek gegaan naar die Siska maar meer dan een café met een nogal primitieve speeltuin hebben we niet gevonden. De Meli heeft al een tijdje geleden de stap gezet van een enigszins educatieve functie naar een machine die zoveel mogelijk geld moet genereren en die door de toeloop van zomerse pretzoekers nogal wat overlast kan veroorzaken. Op onze dagen is Adinkerke een deelgemeente van De Panne maar dat is ooit anders geweest toen het net andersom was en De Panne ontstaan is als een gehucht van Adinkerke. „‘t Kan verkeeren“, zei Bredero... Het dorp ligt dus in de Westhoek, tegen de Franse grens aangevlijd en op een drietal kilometer van de zee.

Onze tocht begon uiteraard aan het station en al snel stonden we tegenover de Sint- Audomaruskerk. Dat is een neogotische hallenkerk met een romaanse toren die deels uit de 12de eeuw stamt. Wat Sint Audomarus in zijn tijd overigens voor wonderlijks gewrocht heeft, is

me niet bekend. Via een klinkerstraatje kwamen we in de Kasteelwijk terecht. Vooreerst was hier helemaal geen kasteel te zien maar dat is elders ook wel eens zo. Dan is er daar ooit nog iets geweest dat voor de plaatselijke bevolking die naam, al dan niet terecht, verdiende. Het is een nieuwbouwwijk met veel open ruimte die soms opgefleurd is met beeldhouwwerken waar men zich nog iets bij kan voorstellen. Er staan hier trouwens mooie, jonge steeneiken aangeplant. Het kasteel waarvan sprake in de straatnaam staat een beetje verder op een groot stuk grond vlakbij het kanaal van Veurne naar Duinkerke en het blijkt een grote woning te zijn in een stijl die me helemaal onbekend is. Tenzij dat het eclectisch-megalo zou kunnen zijn. Over het kanaal ligt een voetgangersbrug en aan de overkant verdringen een groot aantal handelszaken elkaar. Felgekleurde reclame brult ons toe dat daar allerlei rook- en drinkwaar te koop is. In het Engels. Eén van de verworvenheden van de Europese Unie is dat er vrij verkeer is va

n personen en goederen tussen de lidstaten. Dus komen (kwamen?) er hordes Engelse verslaafden hier hun „smoke“ of „drink“ halen. In het aloude Albion zijn de prijzen voor dergelijke goederen blijkbaar zo hoog dat je een tweede job moet nemen om je verslaving in stand te kunnen houden. Ook in Frankrijk is de prijs van de tabak hoger dan in Vlaanderen en vermits Adinkerke aan de Franse grens ligt, komen ook vele Fransen zich hier bevoor- raden.

Te midden van al dat commerciële geweld staat een beeldhouwwerk dat gewijd is aan een tamelijk recent verleden toen de grens nog diende om de huidige lidstaten van de EU van elkaar te scheiden. Het illustreert de voortdurende strijd tussen de douanier en de zogenaamde „Blauwer“. Een smok- kelaar dus. Aan de ene kant van de zuil staat een douanier met een fiets waarvan de band plat staat, aan de andere kant iemand met een „balluchon“ over de schouder, de smokkelaar.

Wat verder heeft een particulier een heel andere kijk op de beeldende kunsten. In het tuintje is een duizelingwekkende verzameling beelden samengebracht van... kabouters! Van plastic ventjes die een paar centimeter hoog zijn tot levensgroot. Althans, dat veronderstel ik, want bij mijn weten zijn er geen landelijke gegevens bekend over de gestalte van een kabouter. Ze zitten tot in de klimop op de gevel en er is zelfs iets als een blasfemisch kindje-Jezus-kabouter. Je lacht ermee of je wordt er onwel van, maar niemand blijft onverschillig bij zo’n kitsch-tsunami. De weg leidde ons nog langs een paar waterplassen: de putten van Markey. Nu ziet het er heel mooi en netjes uit maar in deze putten, die door zandwinning zijn ontstaan, werd ooit allerlei afval gestort. Zolang het waterpeil hoog genoeg was, was daar niet veel van te merken maar ‘s zomers wanneer de waterspiegel daalde werd

de ellende in zijn volle omvang duidelijk. Daar is nu paal en perk aan gesteld, Het geheel is gesaneerd en de oevers zijn proper aangelegd. Op de voorste put mag gevist worden, de tweede, die vanuit ons standpunt nagenoeg niet zichtbaar was, daar laat men de natuur een beetje zijn gang gaan. Het rijtje huizen dat er staat durfde wel eens aan wederrechtelijke gebiedsuitbreiding doen door het tuintje door te trekken tot tegen het water. Nu is er een breed pad aangelegd en in de tuintjes staan houten optrekjes waar de plaatselijke heilige koeien een onderkomen en een uitweg vinden.

Er staat een tank bij de ingang van het terrein van de I.W.V.A, de Intercommunale Watermaatschappij van Veurne-Ambacht. Tja, waterwinning en tanks, dat gaat samen, toch? Maar deze heeft rupsbanden en een kanon dat dreigend naar de straat gericht staat. De eerste gedachte is natuurlijk: „Ha, een oorlogsgedenkteken“. Want zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog zijn hier nooit ver weg. Maar nee, het is een Leopardtank van vrij recente datum die daar geplaatste werd nadat een le- geronderdeel werd opgeheven. Aan het huis vlak achter de tank wordt gewerkt want het is de bedoeling daar een museum onder te brengen met de wereldoorlogen als onderwerp. Daartoe heeft de gemeente de uitgebreide en waardevolle collectie van een particulier gekocht. Een blik in het interieur vertelt dat er nog veel werk te verzetten is voordat de champagnekurken kunnen knallen. Hier is tevens de toegang tot de Cabourduinen. Helaas is het niet toegelaten om daar zomaar te gaan rondstruinen. De watermaatschappij doet daar moeilijk over. En nu al helemaal omdat er beheerwerken worden uitgevoerd die niet zonder risico zouden kunnen zijn voor een argeloze voorbijganger. Wie wil er nu graag een vallende boom op zijn krent krijgen? Slechts enkele keren per jaar kan het domein bezocht worden. Onder leiding van een erkend gids en mits een heleboel administratief gedoe vooraf. Dat het gebied zo moeilijk toegankelijk is, is zowel een vloek als een zegen. Natuurlijk wil ieder geïnteres- seerde graag eens in dit m

erkwaardige domein gaan snuisteren maar anderzijds zou het grote schade aan dit kwetsbare gebied toebrengen wanneer het te veel en ongecontroleerd betreden zou worden. Ook aan de Franse kant is het gebied overigens niet zonder meer te bewandelen. De geïnteresseerde beschouwer moet zich dus tevreden houden met een wandelpad dat lángs het duinengebied loopt, niet dwars erdoorheen.

De Cabourduinen liggen in een smalle gordel die dwars op de Frans-Belgische grens staat. Aan de “overkant“ heten ze „La Dune Fossile de Ghyvelde“. Het Belgische deel is ongeveer 80 ha groot en het is eigendom van de I.W.V.A. Het z

ijn zogenaamde fossiele duinen zoals de Franse benaming het al aangeeft. De naam van het Belgische deel is afkomstig van een meneer Cabour die hier in 1906 een kasteel liet bouwen en een park liet aanleggen. Een geheel dat moest dienen als jachtverblijf.

Het ligt voor de hand dat fossiele duinen zeer oud moeten zijn. Ongeveer 5000 jaar wordt er geschat. Al vond ik in een Franse bron een leeftijd van 12000 jaar. Maar ja, die Fransen zijn nu eenmaal geneigd tot overdrijven. In elk geval zijn het de oudste duinen van de Belgisch kust. Ze worden „gefixeerd“ genoemd omdat ze niet meer onder de directe invloed van de zee staan en dus weinig veranderen. Inmiddels heeft het regenwater duizenden jaren lang de gelegenheid gehad om de kalk uit het duinzand te spoelen. Daardoor kon zich hier een zeer specifieke en uitzonderlijke vegetatie ontwikkelen. Men vind er korstmossensteppes, duingraslanden, struweel, duinheidevegetatie en bos in een bonte afwisseling. De Cabourduinen zijn een twistappel. Ten eerste vanwege de beheerwerken die er nu worden uitgevoerd, ten tweede onder geleerden wat het ontstaan ervan betreft. Bij de aan de gang zijnde beheerwerken worden de ooit aangeplante hoogstammige bomen geveld en verwijderd. De bedoeling is het landschap weer open te maken zodat de natuur zich weer kan richten op het ontstaan van een „echt“ duinlandschap. Om de natuur een kans te geven dus. Ga dat maar eens uitleggen! Wat als mooi, normaal en natuurlijk wordt ervaren, moet wijken voor iets wat er nog niet is: een natuurlijk geheel. De emoties hieromtrent lopen hoog op en er wordt wel eens gescholden op die doorgeschoten "groenen" die het weer allemaal beter willen weten en die ondertussen alles naar de (zelf in te vullen...) helpen. Feit is dat de Cabourduinen er nu zo uitzien/uitzagen omdat de mens daar uitgebreid heeft ingegrepen. Bijvoorbeeld door het aanplanten van bomen die niet zo zeer ecologisch dan wel economisch waardevol waren. Dat heeft de natuur in het duinengebied drastisch veranderd. En zeker niet altijd ten goede. Maar uiteindelijk heeft zich een soort evenwicht ingesteld en is het gebied opvallend „groen“ en oogt het alsof het daar al zo sinds het stenen tijdperk is geweest. Terwijl overal elders verwoede pogingen werden gedaan om de natuur en het groen de nek om draaien. Dus wordt het huidige uitzicht als „natuurlijk“ ervaren en worden ingrepen die daar aan raken minstens met wantrouwen bekeken. Het lijkt uit te draaien op één van die discussies waarbij de partijen hun standpunten verharden en naast mekaar blijven praten. In elk geval wordt er nu in de Cabourduinen ingegrepen. En niet zo’n klein beetje. De werken omvatten het kappen van vroeger aangeplante populieren, abelen en esdoornen om de kalkarme duingraslanden van Cabour te herstellen. Het publiek wordt verzekerd dat bij de werken voorzichtig te werk wordt gegaan om het microreliëf en de historische restanten van de beide wereldoorlogen in het gebied niet te beschadigen. Het verwijderen van de opgesomde boomsoorten betekent zeker geen kaalslag, al ziet het er dan in eerste instantie misschien wel zo uit. In grote delen van de aanplant is er een ondergroei van wilde liguster of éénstijlige meidoorn, wilde rozen, duindoorn, vlier en duinroos. Door het terrein vrij te maken van de hoge bomen kunnen die eerder genoemde gewassen zich later hetzij als natuurlijker struweel, hetzij tot bos ontwikkelen. Daarnaast werden poelen uitgegraven en bestaande natte depressies uitgediept waardoor soorten als Kamsalamander en Rugstreeppad een aantrekkelijker habitat krijgen. Enkele bunkers worden ingericht tot vleermuizenverblijf. Er komen nu al een drietal soorten van deze beestjes daar voor. Weliswaar in kleine aantallen. De bestaande begrazing met pony’s die het jaar rond doorgaat, daar wordt niet aan veranderd. Seizoengebonden begrazing met schapen zal worden ingevoerd op bepaalde percelen. Op andere plaatsen zal gemaaid worden om verschraling van de duinen te bekomen.

Hoewel het geheel dus schijnt te gebeuren met de beste bedoelingen weet ik toch niet of ik zo onverdeeld gelukkig moet zijn met de gebruikte methodes. Er was, onder andere, gezegd en geschreven dat de gevelde stammen met trekpaarden zouden versleept worden zodat het impact op de ecologie en de bodemtoestand zo gering mogelijk zou zijn. Voorzichtig, weet je wel. Het microreliëf niet beschadigen, weet je wel. En, geef toe, zo’n span robuuste dieren, het heeft toch wel wat. En hun uitlaat bestaat niet uit vieze dieseldampen maar... enfin, passons. Maar voor zover ik weet is dat nobele plan blijven steken in één enkele demonstratie ervan. Nadien is er weer volop met allerlei zware machinerie gewerkt. Op deze wandeling konden we zien dat de meeste stompen van de gevelde bomen op het zaagvlak een rare kleur hadden. Doorschijnend rood. Een afgezaagde populier heb ik nog nooit rood weten uitslaan. Dus rijst het vermoeden dat iemand hier aan de slag is geweest met een niet zo onschuldig middel om te beletten dat die stompen weer zouden gaan uitschieten. Een ecologisch verantwoord middel? Het lijkt me sterk.

De geleerden zitten elkaar in het haar over de vraag hoe de nu fossiele duinen ooit zijn ontstaan. Er bestaan verschillende mogelijke scenario’s. Of theorieën, zo u wil. Lange tijd heeft de transgressietheorie opgeld gemaakt. Van een transgressie is sprake wanneer de kustlijn over een grotere afstand verder landinwaarts verschuift (wanneer de zee dus het land overstroomt). Tussen deze periodes van transgressie waren er ook periodes verondersteld waarbij de kustlijn weer terug zeewaarts verschoof. Dat is dan een regressie. Soms wordt een transgressie ook wel een relatieve zeespiegelstijging (en een regressie een relatieve zeespiegeldaling) genoemd. Dat is echter niet juist. De termen trans- en regressie zijn gedefinieerd op basis van beweging van de kustlijn. Relatieve zeespiegelveranderingen worden gedaan op basis van een ijkpunt, een „normaal“ peil. Ten opzichte van het ijkpunt kan er een zeespiegelstijging plaatsvinden, en toch hoeft de kustlijn dan niet landinwaarts te bewegen. Waar het om gaat is dat al dat overstromen iedere keer het afzetten van een laag sediment betekende. Plus een heleboel verschijnselen die zich aan de oppervlakte afspeelden. De aanwezigheid van de zee zo ver in het binnenland zou dus ook kunnen verklaren hoe die duinen daar gekomen zijn. Er zijn echter studies verschenen die het Duinkerkse transgressiemodel ter discussie stellen. Volgens de aanhangers van die theorie zijn de Duinkerke-transgressies net als de Afzettingen van Duinkerke onderdeel van een achterhaalde visie. Ze gaven grootschalige schommelingen aan in de kustlijn tijdens de Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen. En die transgressies werden genoemd naar het (nu) Franse Duinkerke dat daardoor herhaalde malen overstroomd raakte. De manier waarop de tegenstanders van de regressietheorie tegen het mogelijke verloop aankijken is gebaseerd op heel andere vooronderstellingen. Bijvoorbeeld volgens een recente theorie van Professor Cecile Baeteman is de vorming van de laaggelegen kustvlak- ten van het Noordzeegebied het resultaat van een complexe wisselwerking waarbij de vol- gende factoren in de rekening moeten betrokken worden:

- de relatieve stijging van de zeespiegel

- de beschikbaarheid en de aanvoer van aanslibbingsmateriaal uit zee

- hoeveel er aan sedimenten kan opgeborgen worden in het gebied in kwestie

- de natuurlijke dynamiek van de verschillende wadmilieus in een getijdengebied: zand- wad, slikken, schorren en vooral de getijdengeulen

- wat de mens daar allemaal uitvoert

Vooral de combinatie van de voortdurende stijging van de zeespiegel met het feit dat de laaggelegen Belgische kustvlakte een systeem vormt dat veel afzettingen kan opbergen, is van belang. Dat is overigens iets wat eigen is aan laaggelegen kustvlakten.

Ik claim in dezen absoluut geen deskundigheid en dus praat ik maar na wat ik elders heb gehoord, dan wel gelezen. Wie over de laatste theorie (die zeer recent is en nog wacht op ondersteuning uit de academische wereld) meer wil weten, die kan er alles over lezen op:http://www.decoussemaeker.be/debliedemaker/archief/2006-03/theorie_baeteman.htm

Behalve dat de Cabourduinen een bewogen ontstaansgeschiedenis kennen, hebben ze ook een oorlogsverleden. Niet zo merkwaardig gezien de strategische ligging van het gebied. Dicht bij de zee en dicht bij de landgrens. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd door de Britse troepen ter voorbereiding van het offensief rond Passendale een beperkte drinkwaterwinning aangelegd in het domein Cabour. Later werd dat verder uitgebouwd door de Belgische troepen. Na de oorlog nam het Ministerie van Binnenlandse Zaken de installaties en de distributie over en breidde deze uit tot de omliggende gemeenten. In 1924 stichtten de gemeenten Adinkerke, De Panne, Veurne, Oostduinkerke en Nieuwpoort de “Tussengemeentelijke Maatschappij van Veurne-Ambacht voor Waterbedeling”. Binnen het Cabourdomein bleven de constructies uit de beginperiode van de waterwinning bewaard. Het geheel omvatte een pompinstallatie en twee ronde bakstenen verzamelputten. Op het huidige terrein van de I.W.V.A is er een museum dat een historische tentoonstelling rond de waterwinning herbergt. Het gebouw waar het museum is gevestigd werd tot 1965 gebruikt als mechanische werkplaats. Het huidige museum bestaat uit vier zaaltjes: een smidse, de werkplaats, het technisch materieel en een zaaltje waar getoond wordt hoe de administratie werkte. Helaas is het al even moeilijk toegankelijk als het gebied zelf.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hier de veldbatterij Schlieffen gelegerd. Die is in twee fazen gerealiseerd. Eerst, tussen juni 1940 en maart 1942, werden zes open geschutsbatterijen geconstrueerd. Hierbij behoorde ook een schietstand. In een tweede fase, tussen eind 1942 en 1944, kwam in het kader van het “Schartenbauprogramm” de eigenlijke veldbatterij tot stand. Eind 1942 werd begonnen met de bouw van de commandobunker; begin 1943 volgden de geschutsbunkers. De uitvoering gebeurde door de Organisation Todt en de firma Bytebier uit Gent. Voor de camouflage van de commandobunker werden graszoden uit een nabije weide gebruikt. De veldbatterij Schlieffen werd op 6 september 1944 door de Duitsers verlaten, zonder ooit actief aan de strijd te hebben deelgeno- men. Sommige van die bunkers zijn nog in zo goede staat dat ze kunnen bezocht worden. Al kan dat alleen onder leiding van een gids en mits aanvraag met de nodige administratieve rompslomp vooraf.

Behalve die uiterst zichtbare getuigen van deze verschrikkelijke periodes in onze nationale geschiedenis, is er ook nog veel wat onder de grond verborgen zit. Op luchtfoto’s zijn bij- voorbeeld de loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog nog te zien. Maar iets wat absoluut niet meer zichtbaar is en toch schijnt te bestaan is een merkwaardige begraafplaats. Dat zit als volgt. Eind mei 1940 werd het duidelijk dat de geallieerden geen antwoord hadden op de „Blitzkrieg“ van de Duitsers en werden de troepen steeds verder teruggedrongen. Totdat ze op een kleine oppervlakte geconcentreerd zaten en er moest besloten worden tot evacuatie. Op 19 mei werd de beslissing tot evacueren genomen en die werd doorgevoerd onder de codenaam “Operatie Dynamo”. Tussen 26 mei en 4 juni 1940 ontruimde men 198.135 Britten en 139.911 Fransen. Al deze troepen werden ingescheept tussen De Panne en Mardyck (Frankrijk), met Duinkerke als centraal punt. Doordat enkel de persoonlijke bewapening mocht meegenomen worden en de zware voertuigen dienden om insche- pingspieren te vormen, bleef de rest van het materieel in de Westhoek achter. Het stond daar dan ook vol met allerhande achtergelaten voertuigen, wapens, munitie en levensmid- delen. Dat was ook het geval in het Cabourdomein. De achtergelaten paarden en muilezels werden eerst opgevangen door de lokale boeren en kustvissers. Het waren er echter zo vreselijk veel dat ze tenslotte afgemaakt moesten worden en in kuilen begraven. Zo zouden er, naar verluid, in of bij het Cabourdomein 30 tot 150 paarden in een put begraven begraven liggen.

Onze wandeling volgde de hele tijd de Cabourweg die langs het domein loopt. Hoewel het nogal wat geregend had de afgelopen dagen was de ondergrond niet modderig maar juist zeer compact. Zodat de bewering van José dat er hier in de zomer met de fiets geen doorkomen aan was door het diepe mulle zand, in eerste instantie nogal vergezocht leek. Maar er is geen reden om eraan te twijfelen. Het zand van de Cabourduinen stopt uiteraard niet bij de afsluiting... Nu presenteren de fossiele duinen zich als min of meer groene bulten. Zo ingekleurd door, vooral, de hier rijkelijk groeiende mossen. Maar tot voor kort moet dat anders geweest zijn en overheerste hier het duinriet. Lang gras dat de minder hoog groeiende plantensoorten en mossen verstikte. De pony’s die in het domein zijn uitgezet hebben daarmee echter korte metten gemaakt. Het duinriet is overal verdwenen en de andere soorten hebben zich kunnen herstellen. Merkwaardig genoeg zitten er aan de Belgische kant van de fossiele duinen opmerkelijk weinig konijnen. Terwijl de konijnenpopulatie aan de Franse kant een ware plaagwordt.

Aan het einde van de Cabourweg botsten we, figuurlijk gesproken, op de staatsgrens. Die is vrij concreet doordat er nagenoeg op de grenslijn een afsluiting staat. Die afsluiting zijn we naar rechts gevolgd tot bij het bruine volkscafé „Au retour de la chasse“. Een benaming die nog dateert van toen meneer Cabour hier zijn jachtgronden had. Het café schijnt in zeer brede kring bekend te zijn. Het interieur munt uit door de aanwezigheid van een heleboel religieuze symbolen als Maria- en kruisbeelden en, waar vind je het nog, een driehoek met een oog en de stichtende tekst dat hier niet gevloekt wordt omdat God een oogje in het zeil houdt. En verder zijn drie van de vier muren bedekt met maandkalenders. Geen verzamelobjecten maar recente kalenders van allerlei slag en soort. Die bij het begin van iedere nieuwe maand stipt op de volgende maand worden gezet. Het stukje muur onder het geëxalteerd kijkende Mariabeeld is gewijd aan de kalenders waarvan je per dag het lopertje moet verschuiven. Het schijnt dat de moeilijk lopende waardin tegenwoordig assistentie nodig heeft om alle kalenders „à jour“ te zetten wanneer de maand wisselt. Er is ook een opschrift dat zegt: „Verboden te zagen“. Volgens sommigen kunnen ze dat beter gaan zeggen in het Cabourdomein.

Buiten het café is een grenspaal te vinden die al een respectabele leeftijd heeft. Het jaartal staat er duidelijk op: 1819. Ingeklemd tussen de Franse overheersing en de onafhankelijkheid van België is er een periode in onze vaderlandse geschiedenis waarin koning Willem I het hier voor het zeggen had. Van 1815 tot 1830 waren we de Zuidelijke Nederlanden en een deel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Deze grenspaal getuigt daarvan want aan de ene kant staat een „N“ en aan de andere kant, die naar Frankrijk is gekeerd, staat een „F“. Dit stuk zandsteen is één van de primaire grenspa- len die hier nog te vinden zijn. In Bray-Dunes heeft men zo’n grenssteen eens verplaatst omdat het beter uitkwam met de aanleg van een pleintje maar dat heeft men snel weer moeten corrigeren. In de hiërarchie van de grenspalen staat dit soort vooraan. Hier heeft men de grenssteen extra verzorgd door er een perkje rond aan te leggen dat in een ander seizoen vol staat met bloemen.

Op het kruispunt vlak voor het café staat een jonge linde. Een soort vrijheidsboom. Of eerder een vriendschapsboom want hij is geschonken door de Franse gemeente Ghyvelde aan het Belgische De Panne. De burgemeesters van beide gemeenten hebben de boom hier gezamenlijk geplant en daarvan getuigt een plaat waarin die gebeurtenis voor immer gebeiteld staat. Daar wappert ook de Franse driekleur.

Op de gedenkplaat staat als „peetvader“ van de lindenboom Marc Deswarte. Dat is een landbouwer die even verder aan het pad naar Ghyvelde in een hoeve woont. De man heeft een hangbuikzwijntje en kweekt asperges. En dat gewas is niet alleen voor menselijke consumenten een lekkernij maar

het prille groen ervan valt ook zeer in de smaak van de konijnen. Van die beesten zijn er meer dan genoeg in de Franse fossiele duinen die slechts door een pad en een afsluiting van zijn akkers gescheiden zijn. Die afsluiting is niet iets wat lichtvaardig moet opgevat worden. Het is een dichte draadgaasafsluiting die voor een gedeelte in de grond is ingegraven. Bovendien is ze over een bepaalde hoogte dubbel uitgevoerd en zeker twee meter hoog. Met een dubbele prikkeldraad bovenaan. En is dat effectief? Het schijnt van niet. Ten eerste zijn er van die knagers die zich een tunnel graven onder de afsluiting door. En naar het schijnt zijn er acrobaten die erin slagen om toch óver die afsluiting te

komen. Meneer Deswarte heeft daar filmopnamen van om dat te bewijzen. De duinen achter de af- sluiting zien er uit als groene gatenkaas en het ligt er vol konijnenkeutels. De keunen zijn al met zovelen dat ze alles kaal vreten en daardoor de pony’s verdreven hebben naar an- dere delen van het domein. Die beesten vinden hier geen eten meer! Ook dit gebied is niet dan onder begeleiding te bezoeken. Dus andermaal hebben wij ons tevreden gesteld met het waarnemen vanaf de zijkant. Bij de afsluiting groeide op een bepaalde plaats het zeldzame Zomersneeuw. Een mossoort die je nagenoeg nergens elders meer aantreft. Het ontleent zijn naam aan de blinkend witte vlekken die het de toeschouwer toont. Vlakbij Ghyvelde was er nog een opvallende witte vlek te zien tussen de voor de rest wat dorre bodembedekking. Dat was echter geen Zomersneeuw maar het waren sneeuwklokjes. De eerste die ik dit jaar heb gezien.

Het pad leidde, op en neer, door een bosgebied en voorbij nog een stel bunkers die waarschijnlijk deel hebben uitgemaakt van de Maginotlinie. Een Franse verdedigingslinie die tussen de twee wereldoorlogen is gebouwd. De bunkers hier dienen nu tot fort voor de vleermuizen die er willen in verblijven.

Zo belandden we in Ghyvelde (vroeger Gijvelde) met zijn neogotische Eglise Saint-Vincent die in 1872 werd gebouwd. Ze werd in de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd en in de jaren 50 van vorige eeuw terug opgebouwd. Tegenover de kerk is de Mairie te vinden maar degenen die daar normaal thuis horen, schijnen wat verder ook nog in een splinternieuw gebouw ondergebracht te zijn. Het monument voor de kerk „Aux enfants de Ghyvelde, morts pour la France“ toont een indrukwekkende reeks namen. Niet enkel voor de tijd tussen 1914 en 1918. Blijkbaar zijn er ook nog wat Ghyveldenaren achtergebleven in „Indochine“ en in Tunesië, Marokko en Algerije.

Het was ondertussen al ruim de tijd om een halte in te lassen en wat te gaan bunkeren. Ghyvelde is echter niet bepaald een wereldcentrum waar de restaurants elkaar verdringen. In de krantenwinkel konden ze ons, ondanks de aangekondigde „plat du jour“, niet bedienen en de bakker was dicht. Maar we werden wel vriendelijk doorverwezen naar l’Estaminet des Dunes. Wie ken

t er Welsh? Niet? Dan moet je het daar eens gaan proberen. Een gerecht uit Wales voor het gewone volk. Zij mochten geen konijnen eten want de jacht was het monopolie van de edelen en grootgrondbezitters. Daarom dat zij een konijnengerecht simuleerden bestaande uit brood bedekt met allerlei andere overschotten, dat rijkelijk overgoten met bruin bier en bedekt met een laag Chesterkaas. Wat dan allemaal in de oven werd gegratineerd. Bruingebrand, kom. Het gerecht is bekend geworden als „Welsh Rabbit“. Ons is het alleszins prima bevallen. José onderhield ons nog even over de scabreuze voorgeschiedenis van een „estaminet“. Een benaming die in de Spaanse tijd zou te maken gehad hebben met het vreugdeloze bedrijf van de meisjes van plezier.

Gelaafd en gespijsd gingen we nog even kijken naar een gerestaureerde schuur achter de kerk. Een bijzonder groot, open geval dat alleen maar een dak heeft waarvan de houtconstructie wel heel bijzonder is. Het wordt nu gebruikt als een overdekte plaats waar een en ander „en plain air“ kan gevierd worden. Netjes beschut voor datgene waarmee de weergoden ons soms van bovenaf bedenken. Bovendien is het daar voorzien van een gratis toilet met automatische spoeling en een geldautomaat vlakbij.

Niet zodra stapten we buiten uit het het estaminet of het begon te regenen. Dat is het consequent blijven doen heel de weg naar Bray-Dunes toe. Later ook nog, trouwens. Er restte nog het wachten op twee bussen waarvan de laatste ons afleverde vlak voor het station van Adinkerke. Net op tijd om naar de trein te rennen die deze keer wél op tijd vertrok.

Het einde van een interessante dag die nochtans op het verkeerde been gestart was.

In Gent kwam de trein precies op tijd aan om mijn aansluiting te missen. Maar dat had u misschien al geraden. Ja toch?