Het culturele leven achter de frontlijn gedurende WO I

Wie over De Panne tijdens de Eerste Wereldoorlog spreekt, denkt meteen aan het hospitaal L'Océan en aan de 'koninklijke villa's'. Daarbij wordt vaak voorbijgegaan aan het immense sociaal-culturele werk dat tijdens de oorlogsjaren in De Panne en omgeving geleverd werd. Na de Slag aan de Ijzer hadden soldaten zich aan beide oevers ingegraven. De hoop op een kortstondige oorlog tot aan Kerstmis vervloog. Vrede kwam er niet meteen en geleidelijk ontwikkelden zich initiatieven die het leven achter het front draaglijker moesten maken. Naast Belgische waren er ook buitenlandse organisaties die sociaal-cultureel werk verrichtten. De Young Men's Christian Association was een Britse protestantse organisatie die leeszalen oprichtte. Er was de British Gifts for Belgian Soldiers. Met het geld dat deze organisatie inzamelde, realiseerde de socialistische minister Emile Vandervelde de oprichting van wat Le Livre du Soldat belge genoemd werd. Deze stichting stuurde bijna uitsluitend Franstalige boeken naar het IJzerfront. Wie bleef aandringen, werd gepaaid met het excuus dat Nederlandstalige boeken nauwelijks te vinden waren. Je kreeg de raad dan maar met Franse boeken genoegen te nemen.

Heel wat aalmoezeniers en ook gewone soldaten hadden het lef om deze toestand aan te klagen. Verandering kwam er aanvankelijk nauwelijks. Erger nog, want de klagers werden verdacht gemaakt. Volksvertegenwoordiger Frans Van Cauwelaert was naar Nederland uitgeweken en richtte daar in juli 1915 de Commissie tot verzending van Vlaamsche Boeken naar het Belgische Leger op. Vanuit Nederland konden uitleenboeken niet rechtstreeks naar het IJzerfront worden gebracht - wat met Franse boeken wél kon. En in Nederland werden al inzamelingen gedaan om de vele vluchtelingen en de geïnterneerde Belgische soldaten van boeken te voorzien. Eind 1915 kon de Commissie toch nog een kleine tienduizend boeken overmaken. Elk jaar groeide dit aantal en in 1917 ging het alom vijftigduizend stuks. Om diverse redenen waren Nederlandstalige boeken dus veel zeldzamer dan Franstalige. Ons koningspaar schonk aan de Commissie telkens veertig exemplaren van bekende boeken als De Leeuw van Vlaanderen, Jacob van Artevelde, Kerels van Vlaanderen en andere. Waar in de Franse en de Engelse kantonnementen ontspannende boeken de voorkeur genoten, werden in het Belgische leger verrassend veel studieboeken aangevraagd. Meestal om een beroep te leren, maar ook veel werken om Engels en Frans te studeren.

De kranten, die in 1914 aan het front beschikbaar waren, kwamen allemaal uit Frankrijk. Al heel vlug probeerden enkele lokale drukkers met de hulp van onderwijzers een Vlaams krantje uit te geven. De meeste waren geen lang leven beschoren. Drukker De Cuman en een vennoot uit De Panne verhuisden naar Calais en startten er de krant Ons Vaderland, die mettertijd hét geëigende orgaan van de radicale elementen onder de frontsoldaten zou worden.

Slechts één blad bleef de hele oorlog aan het front verschijnen. Pater kapucijn Ildefons Peeters lanceerde vanaf 19 januari 1915 een weekblad. Zijn initiatief sloeg aan en in februari kwamen er drie edities per week. Nog wat later, vanaf 15 juni, was De Belgische Standaard een dagelijkse krant geworden en de enige die in vrij België gedrukt werd.

De 28-jarige Peeters betrok de villa Ma Coquille aan de Zeedijk nr. 3 in De Panne en vond goede medewerkers. Een daarvan was Maria Belpaire. Zij had omstreeks 1900 de oprichting van het grote katholieke tijdschrift Dietsche Warande en Belfort mogelijk gemaakt. In De Panne werd zij de bezielster van de nieuwe krant, en haar villa Swiss Cottage in de Koninginnelaan nr. 6 werd de verzamelplaats van veel jonge Vlaamse intellectuelen en kunstenaars zoals August van Cauwelaert en Joe English. Verder werkte haar vriendin Juffrouw Duykers mee en de Nieuwpoortnaar Juul Filliaert werd redactiesecretaris .

De groep rond De Belgische Standaard kreeg de sympathie van koning Albert wegens het gematigde en unitaire standpunt. Vaak waren er twistpunten met de militante Vlaamse groep rond het blad Ons Vaderland, waartoe ook Cyriel Verschaeve behoorde. Het was deze laatste groep die in 1917 in de villa Les Bleuets in de Bortierlaan in De Panne de roemruchte 'Open brief' aan de koning opstelde om zijn aandacht te vestigen op het niet-naleven van de in 1913 gestemde wet op de taalregeling in het leger. Deze tekst werd vervolgens in Alveringem op honderden exemplaren gedrukt.

Door dicht bij het front te verschijnen beschikte De Belgische Standaard over snelle en degelijke informatie. Vele Europese - en zelfs Amerikaanse - kranten namen die berichten over. Het blad ondervond veel tegenwerking van de militaire overheid, die meende geen journalisten aan het front te kunnen of te moeten dulden. Er waren ook veel verdachtmakingen vanwege het Franstalige blad Le XXième Siècle. Veel nummers vertoonden witte vlekken: sporen van de militaire censuur. De krant verscheen aanvankelijk op 4000 exemplaren, einde 1915 waren dat er al 8500. Het aantal lezers zal zeker veel hoger hebben gelegen, want de soldaten gaven de kranten aan elkaar door.

Naast het brengen van nieuws wou De Belgische Standaard gezonde ontspanning aan de Vlaamse soldaten bezorgen. Zo ontstonden haar Werken of Stichtingen. Het begon met een oproep in het nummer van 8 oktober 1915 waarin een collecte voor een kerstgeschenk aan de soldaten aangekondigd werd. Twee maanden later viel te lezen dat met het opgehaalde geld één of meer leeszalen ingericht zouden worden.

De eerste leeszaal werd in januari 1916 in Adinkerke geopend. Er zouden er in de volgende jaren nog zestien andere volgen. Zo kregen soldaten de kans om onder andere in De Panne, Avekapelle, Reninge, Alveringem, Woesten, Oeren en Haringe een leeszaal te bezoeken. Naast boeken vonden ze er papier en schrijfgerei, en ook rust. Ruim 4000 soldaten bezochten de leeszaal in De Panne op één maand (februari 1916) tijd, wat bewees dat die aanpak in de smaak viel. Over het aantal bezoeken tijdens de jaren 1916 tot 1918 variëren de cijfers van 300.000 tot 450.000.

Het geld voor het kerstgeschenk was royaal binnengekomen, want het maakte tevens de oprichting van een Toneelboekerij mogelijk waar tegen het einde van de oorlog vierhonderd Nederlandstalige toneelstukken ter inzage lagen.

In februari 1916 ontstond het Werk der Lichtbeelden dat zes apparaten en 1400 prenten ter beschikking van voordrachtgevers stelde. In december 1916 volgde nog een Muziekboekerij met afdelingen profane en religieuze muziek. Het aantal partituren bereikte de 5000 stuks.

Het belangrijkste Werk werd ook School aan het Front genoemd. In de leeszalen werd door de beheerders vastgesteld dat er bij de soldaten een behoefte aan ontwikkeling bestond. De meesten konden niet of nauwelijks lezen. Bijgevolg waren ze niet in staat om op eigen kracht studieboeken te verwerken. Er werden daarom mondelinge en schriftelijke cursussen ingericht en hiertoe werden zowel Vlaamse als Franse leerboeken gebruikt. Het Werk kende een enorm succes en verstrekte vanaf 1917leergangen lager, middelbaar, hoger en technisch onderwijs. Er werkten uiteindelijk in totaal 355 leraren aan mee en ongeveer 10.000 soldaten volgden de lessen. Het getuigde van de inzet van vele intellectuelen om de gewone Vlaamse soldaat op een hoger ontwikkelingspeil te brengen.

Door al die activiteiten die door De Belgische Standaard ontwikkeld werden, hadden de redactie en de medewerkers meer ruimte nodig en werd in De Panne naar een groter onderkomen gezocht. Peeters koos voor de grote villa die toentertijd op de hoek Zeedijk-Zeilweg gelegen was. Het Secretariaat van Katholieke Vlaamse Hoogstudenten (SKVH) reageerde tegen de toenemende zedenverwildering onder de militairen. Er werden duizenden vlugschriften en honderden boekjes uitgegeven, onder andere Over geslachtsziekten. Op het College van Veurne werkte Joe English aan zijn bekende sluitzegels met onder meer Houdt u fier, houdt u rein en Zedelijk volk, groot volk, die een oplage van bijna één miljoen exemplaren haalden.

De Belgische Standaard vroeg soldaten om poëzie of proza te schrijven. Uiteraard waren het soldatenleven en de natuur meestal de inspiratiebron en ging het vrijwel steeds om specifieke oorlogsliteratuur. Gedichten, brieven en opstellen werden gepubliceerd en de auteur ontving een kleine vergoeding. Dat laatste spoorde velen aan om ook eens 'in de pen te kruipen'.

Concerten, aanvankelijk door gelegenheidsmuzikanten, werden heel vaak voor de gewonden in de hospitalen gegeven. Omdat de valide soldaten mopperden dat ze hiervan niet konden genieten, werd in 1917 onder bescherming van koningin Elisabeth L'Orchestre symphonique de l'Armée de Campagne opgericht. Dit orkest werkte met 119 soldaten, die hiervoor in belangrijke mate van militaire karweien vrijgesteld werden.

Revues waren er in elk kantonnement. Blijspelen zoals Le mariage de Mlle Beulemans en Marraintjesliefde kregen een stormachtige bijval. Daarnaast waren er ook het Vlaamsch Fronttoneel van dokter De Gruyter en het Theatre de l'Armée de Campagne. Een van de bekendste werken uit die periode was Judas, dat priester Cyriel Verschaeve in 1916 in Alveringem schreef.

Hoewel de Belgische schilders zich in vergelijking met hun Britse en Franse collega's met weinig middelen behelpen moesten, werden toch veel merkwaardige tekeningen en schilderijtjes gemaakt. Soms op gewoon inpakpapier of een stuk laken. Bekend gebleven zijn onder andere Alfred Bastien, James Thiriar, Joe English en Sam De Vriendt. Het was Maria Belpaire die zich begin september 1916 inzette voor een expositie van meer dan honderd schilderijtjes en schetsen in de leeszaal van De Panne. De doeken met kapotgeschoten kerkjes, gecamoufleerde schuilplaatsen en loopgraven hadden een documentair karakter. Kort nadien ontstond de kunstkring Kunst aan den IJzer, waar zowel Vlaamse als Waalse soldaten-schilders tentoonstelden. In hetzelfde jaar omstond van overheidswege in Lo de Section Documentaire Artistique de l'Armée de Campagne, die zesentwintig kunstenaars opdroeg om impressies van het from tussen Nieuwpoort en Lo op doek vast te leggen. Meerdere malen werd in een zaal van het hospitaal L'Océan geëxposeerd.

Het kunstpatrimonium van de stadjes en de dorpen aan het I]zerfrom onderging tijdens de Eerste Wereldoorlog een enorme aderlating. Toch wisten burgers en soldaten op heel wat plaatsen nog veel te redden. De kapel die bij L' Océan opgericht werd, herbergde beelden die uit half verwoeste kerken nog geborgen konden worden. In de jaren 1915-1916 heeft de Commission Dhuicque - die enkele architecten onder haar leden telde - heel wat meubilair van kerken en openbare gebouwen uit voorzorg naar Frankrijk overgebracht. Zo werden koorgestoelten uit de kerken van Veurne en Lo in Parijs en in de abdij van Valloires (departement Somme) bewaard. Van waardevolle gebouwen werden foto's genomen en nauwkeurig opgemeten plannen en tekeningen gemaakt. Die zouden na de oorlog bij de wederopbouw uitstekend van pas komen.

door Jacques Bauwensin zijn boek "De IJzer"