Koning Albert I en de taalproblemen aan het IJzerfront

Toen Albert I in 1909 de troon besteeg waren de verwachtingen van de Vlaamse Beweging hooggespannen. Hij was de eerste koning die de grondwettelijke eed aflegde in beide landstalen. Bij zijn bezoeken in Vlaanderen sprak hij Nederlands! Hij was voorstander van de Franse eentaligheid in Wallonië en de recent verworven tweetaligheid in Vlaanderen. Zijn hoofddoel was rust en eenheid van het land.

Met de inval van het Duitse leger op 4 augustus sloeg plots een golf van nationalisme over het land. De koning nam persoonlijk het opperbevel van het leger over (krachtens de grondwet). Hierdoor geraakte hij meermaals in moeilijkheden met zijn ministerraad. In het begin van de oorlog vroeg hij herhaaldelijk hulp aan de geallieerde Fransen en Britten zonder succes. Hijzelf wou niet zijn leger integreren met de generaal Foch (Fr) maar hij wou absoluut het uiterste hoekje België blijven behouden en daar zelf ook verblijven. Deze strikt nationale defensieve koers werd niet graag gezien door de Franse en Britse opperbevelhebbers. Op 18 oktober begon de slag aan de IJzer. De hele wereld keek toe. Net op tijd nl in de nacht van 29 op 30 oktober werd de IJzervlakte onder water gezet en was de eerste grote aanval tegengehouden. Albert en zijn leger hadden in de wereld een onsterfelijke roem verworven. De koning verdiende de titel van koning-soldaat. Na de slag aan de IJzer maakte de 3 maanden durende bewegingsoorlog plaats voor een stellingenoorlog die 4 jaar duurde in erbarmelijke omstandigheden. De koning vestigde zich in De Panne vanwaar hij vlug het Grand Quartier général belge van het leger kon bereiken (tot eind januari 1915 in Veurne, later in de pastorie van Houtem). Zijn beste militaire raadgever gedurende de 4 jaar was Galet die met de koning verbleef te De Panne. De koning en Galet hadden een goede gemeenschappelijk vriend nl. de beroemde professor Lagrange die meermaals gedurende een periode in De Panne verbleef. Hij musiceerde ook met de koningin. Over het verblijf in de "Koninklijke villa's" Lees>>>.

De Belgische regering had zich gevestigd in het Franse Siaint_Andresse. De Franse invloed was er zeer sterk. De regering drong aan dat generaal Jungbluth, als vertegenwoordiger van de koning, ook in Saint-Adresse bleef. Wat ze niet wisten was dat Albert en Jungbluth elkaar een of tweemaal per week zagen op een geheime plek ergens halverwege Le Havre en De Panne. Alleen regeringsleider De Broqueville, die ook minister van oorlog was, vestigde zich wat dichter nl op het kasteel van Steenbroek (bij Bergues). Tussen die 2 waren soms grote spanningen. Van een parlement was er 4 jaar geen sprake meer wat de machtspositie van de ministers verzwakte. Alle strubbelingen tussen de koning en zijn ministers kan je in detail lezen in het boek van prof. Jan Velaers.

Het gros van de Vlaamse soldaten kende weinig Frans. De officieren waren trots op het Franse karakter van hun milieu. Daarmee was de toon voor die jaren gezet: Vlaams en katholiek waren twee begrippen die het overwegend vrijzinnige officierenkorps best kon missen. Toch was het wetsvoorstel over de tweetaligheid van het leger in mei 1913 door de Kamer met 98 tegen 24 stemmen aangenomen. Maar een ander wetsvoorstel, dat uitbreiding en modernisering van het leger betrof, kende veel tegenkanting van de gegoede burgerij toen het gerucht de ronde deed dat dat extra belastingen zou vergen.

Vlaamse studenten en intellectuelen en ongeletterde boerenzonen en arbeidersjongens trokken enthousiast als dienstplichtige of vrijwilliger naar het front. Hun geestdrift bekoelde snel. In het Belgische leger ging het eraan toe zoals in de maatschappij. Het officierenkorps was Franstalig en alle bevelen en mededelingen werden in die taal gegeven of de soldaten dat nu begrepen of niet. Wie tegenpruttelde, zich verzette, actie voerde om zijn recht te bekomen werd uitgescholden voor tweedrachtzaaier, varken, imbeciel, lafaard, boche of verrader en liep het risico gestraft te worden of een gevaarlijke missie te krijgen.

Midden 1915 verschenen de eerste krantjes die contact legden tussen soldaten van verschillende regimenten die uit eenzelfde stad of streek afkomstig waren. Haast vanzelfsprekend ontstonden vastere verbanden waar men samen ontspanning zocht en waar herinneringen aan het dorp opgehaald werden. Uiteraard waren er wel sociale tegenstellingen tussen arbeiders en intellectuelen. Hoewel veel universitairen uit een burgerlijk milieu kwamen en zowel thuis als tijdens hun studie het Frans als voertaal gebruikt hadden, waren ze aan het IJzerfront bereid hun analfabete krijgsmakkers het lezen en het schrijven bij te brengen. De Vriendenkringen evolueerden tot Studiekringen. Zolang het om louter sociaal dienstbetoon ging, verleende de militaire overheid medewerking. Discussies over politiek hete hangijzers zoals de toepassing van de taal reglementering waren echter uit den boze. Maar het gebeurde natuurlijk wel. Begin 1917 besloot de nieuwe stafchef Louis Ruquoy de Studiekringen te verbieden.

Er ontstond een georganiseerde illegale Frontbeweging die in alle eenheden infiltreerde en uitgroeide tot een politieke actiegroep met een programma waarin naast Waalse en Vlaamse regimenten en een eentalig Vlaanderen, de eis tot zelfbestuur een centrale plaats innam. De Vlaamse ontvoogding kon pas echt slagen als België structureel werd hervormd.

Het verbod op studiekringen lokte protesten uit, onder andere van priester en Vlaamse voorman Cyriel Verschaeve. Wie in het leger verdeeldheid zaaide, schoot tekort in zijn plicht tegenover het vaderland! Koning Albert besliste kort daarop dat de divisiestaven over een vertaler moesten beschikken. Hiermee wou hij enigszins aan de Vlamingen tegemoetkomen. Maar doordat de vorst met een mogelijke opstand van zijn Franstalige officierenkorps rekening hield, nam hij geen doortastende maatregelen om de taalwet van 1913 over Vlaamse en Waalse regimenten te laten toepassen.

Toen de oorlog begon, had koning Albert de Vlamingen naar de Guldensporenslag verwezen. Vandaar dat de meeste soldaten dachten dat de koning van hun ellendige behandeling niet op de hoogte was en dat hij door zijn Franstalige officierenkorps een onjuist beeld opgehangen kreeg. Om de vorst in te lichten, werd op 11 juli 1917 de eerste van zeven 'Open brieven' gepubliceerd. De brief was in De Panne opgesteld en in de woning van schoolhoofd Selschotter in Alveringem werden 1000 exemplaren gestencild.

Open brief aan den koning van België Albert 1

Vlamingen, gedenkt het Guldensporenfeest (op 5en Augustus, 1914)

Sire,

Vol vertrouwen in U die, bij het ingaan van den wereldoorlog, de Vlamingen aan het Guldensporenfeest herinnerde, komen wij tot U, wij, de Vlaamsche soldaten, het Vlaamsche leger, het leger dus van den Yzer, om U te zeggen wat wij lijden, waarom wij lijden, om U te zeggen dat we ons bloed voor ons land veil houden doch dat het niet mag dienen om de boeien van ons volk nauwer toe te halen maar om het vrij te laten ademen, vrij te laten leven.

We hebben geen vertrouwen in onze oversten die ons meer dan ooit tegengaan. De pers, die ons gedurig bekampt, wordt gesteund. We wantrouwen de regering die door ons gestemd, misbruik makend van haar gezag ons 85 jaar lang heeft bedrogen. In U alleen, 0 Koning geloven we nog: op 5 n Augustus 1914, wist gij de Vlamingen aan te spreken, lijk het behoorde, als wilde ge aantonen dat we terecht op U mogen rekenen, zoals op den aanvoerder van het Vlaamsche leger in 1302. Gij staat hier te velde om recht en eer te verdedigen en zult dit nooit bewust dulden dat uw eigen onderdanen door hun en uw machthebbenden in die eer en dat recht gekrenkt worden. Ook daarom komen we U ter gelegenheid van het Guldensporenfeest om ons recht vragen.

Van af 1830, begon de lijdensgeschiedenis van het vlaamsche volk. Ons volk is verachterd, verongelijkt, diep vervallen. In België is voor de Walen alles, voor de Vlamingen niets. We wilden dat de grondwet die zegde dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet, geen ijdel woord bleef ( .. )

Deze wanhoopskreet van gewone soldaten sloeg in als een bom. In hun officieren, in de pers en in de regering hadden de soldaten geen vertrouwen meer. De boodschap van de open brief was duidelijk. Hier ons bloed! Wanneer ons recht? De koning stak geen vinger uit. Hij spoorde de Franstalige officieren aan Nederlands te leren, maar van afzonderlijke Vlaamse of Waalse eenheden wilde hij niets weten. Diplomaat als hij was, slaagde hij erin zich buiten de controverse te houden. Hij was bij zijn soldaten gebleven en dat werd hem ten goede gerekend.

De opsomming van verdachtmakingen, beledigingen en vernederingen loog er niet om. De Veiligheidsdienst begon een klopjacht op zowel de auteurs als de verspreiders en de lezers van de brief. Door het stoken en het verdachtmaken van enkele kranten - zoals Le XXième Siècle van uitgever Fernand Neuray - werd de taalstrijd binnen het leger afgeschilderd als 'heulen met de vijand'. De regering en de legeroverheid waren beducht voor de invloed van de activisten die met de hulp van de bezetter de universiteit van Gent vernederlandst hadden. De bezettingsmacht had dat mogelijk gemaakt. Op 21 maart 1917 ondertekende de Duitse gouverneur-generaal von Bissing het besluit dat België in twee taalgebieden opdeelde, waarbij Brussel bij Vlaanderen gevoegd werd en Namen de hoofdstad van Wallonië werd. Daardoor beschouwden veel Franstaligen elke bewuste Vlaming als een' boche'. Vooral geestelijken die in het leger als brancardier of aalmoezenier werkten, waren het mikpunt van de Militaire Veiligheidsdienst.

( . .) Wee hen die durven Vlaamsch voelen en het toonen, wee de aalmoezeniers, brankardiers en studenten die met hun volk medelijden hebben, ze helpen en steunen en raad geven; ze zijn oproermakers in het leger ( . .) Wee hen die niet ontwikkelden meehelpen hun recht te vragen; ze zijn ruziemakers, ze zijn verdacht en bewaakt, hun briefwisseling nagekeken, huiszoekingen gedaan, zelfi hun brieven gestolen wijl ze op het slagveld gekwetst liggen; ze zijn betaald door de Duitschers om tweedracht te zaaien in het leger! ( . .)

Sommigen werden naar Franse strafkampen in Fresnes en Auvours bij Le Mans gestuurd, die echte goelags waren en waar men door middel van zwaar houthakkerswerk die Vlaamse dwarsliggers murw wou maken. Heel wat Vlaamse soldaten kregen buitensporige straffen voor onbenullige zaken zoals een officier in het Vlaams aanspreken. Wegens deze repressie namen sommige soldaten hun toevlucht tot een guerrillatactiek van korte manifestaties op verschillende plaatsen. Haastig enkele slogans kalken of Vlaamse leuzen aanplakken en dan vliegensvlug weer verdwijnen vooraleer de Veiligheidsdienst kon reageren.

Toen na verloop van tijd Albert nog steeds niet publiekelijk op de 'Open brief' gereageerd had, werden pamfletten verspreid waarin er voor het eerst kritiek op zijn persoon geleverd werd.

In december 1917 vroor het heel hard en het leger had met een opvallend groot aantal deserteurs af te rekenen. Het vooruitzicht van een vierde winter in die eindeloos durende oorlog, de penibele levensomstandigheden van hun familieleden in bezet België, het mislukken van Britse en Franse offensieven en de Russische Revolutie hadden hun weerslag op de soldaten.

De legerleiding reageerde met zware straffen tegen betrapte deserteurs. De gevoerde processen waren meestal een aanfluiting van de rechtspraak. Sommige beklaagden kregen ofwel geen advocaat ofwel een volledig Nederlandsonkundige. De doodstraf werd maar zelden uitgesproken. In de hele oorlog werden achttien militairen geëxecuteerd. Eén militair werd in Veurne ter dood veroordeeld omdat hij zijn zwangere vriendin vermoordde en haar lijk in een put stopte. De koning wou geen gratie verlenen. Voor de uitvoering kwamen de guillotine en de beul uit Frankrijk over. .

.

Omdat de Franse, de Britse en ook de Duitse legerleidingen van deze toestanden weet hadden, hielden de kabinetsraad en de koning op 1 februari 1918 in Houtem bij Veurne een vergadering. Albert wou de geallieerden geruststellen en daartoe moest de regering zorgen dat de Vlaamse agitatie ophield. Alle grieven, die sinds drie jaar gewoekerd hadden, werden er op initiatief van minister de Broqueville besproken. Het overleg haalde niets uit en in de volgende maanden had het leger opnieuw af te rekenen met desertie van vele tientallen teleurgestelde Vlaamse soldaten .

Bronnen:

In Naam van Vlaanderen: door Vic De Donder

De IJzer, het ultieme front: door Jacques Bauwens