Een reisverslag

Edgard AUGUIN, mijningenieur en uiteindelijk redacteur van het eertijds gerenomeerde dagblad “Journal de la Meurthe et des Vosges” uit Epinal overweegt om een reis te ondernemen naar een zeer originele bestemming weg van zijn eigen vertrouwde omgeving. Zijn keuze valt op “La Flandre”, waar alles zich in stilte omhult, waar de stilte der natuur, de vele statige gebouwen en haar mensen hart en geest beroeren. Twee jaar later -1898- maakt Auguin een 4-delig boek van dit reisverslag verlucht met prachtige tekeningen. Auguin, naast gewaardeerd kunstcriticus tevens een begenadigd tekenaar en getalenteerd schrijver weet zijn lezers te boeien door zijn levendige, geanimeerde schrijfwijze. Onlangs kon ik op een veiling in Duitsland, de hand leggen op een prachtexemplaar van een van zijn meest gerenomeerde werken, “Les Plages Belges”. We stappen samen met Edgard AUGUIN in de treincoupé die hem naar “La Flandre” brengt……..

“En six heures, le chemin de fer m’a porté jusqu’aux limites du rivage belge,………..” We laten Edgard Auguin aan het woord………..

In zes uur tijd brengt de trein me aan de rand van het Belgische strand, dwars door industrieële landschappen van stoffige koolmijnen, walmende staalfabrieken, rokende brouwerijen en tikkende spinnerijen. Aanvankelijk reis ik onder een troosteloze en zwaar berookte hemel waar de franse daken en bakstenen er melancholies uitzien. Opgelucht zie ik dit grauwe, hijgende landschap uiteindelijk aan mij voorbij trekken. In het landschap waar de trein nu binnen stoomt zoek ik tevergeefs naar het skelet van een zadeldak, het schijnsel van een hoogoven, de zware dampen van mélasse of het eindeloze getik van de spinnerijen. Alles hult zich in stilte, alles ademt rust uit. In de vlakke uitgestrekte weiden zijn de welige grasvelden groen en vers. Dit is een lachend, helder landschap waar de hemel glanst alsof het zijde was. Waar de hopranken heerlijke geuren verspreiden die je kledij balsemen. Dit is overduidelijk Vlaanderen waar vrolijke beiaardtonen je uitbundig welkom heten……

De Panne ! De trein brengt me naar Adinkerke, eerste station op Belgische bodem langs de lijn die van Duinkerken via Veurne naar Diksmuide spoort.

Stationspersoneel te Adinkerke

Waar is de zee ? Te De Panne antwoord men mij. Er blijkt op dit uur geen enkele voiture te zijn richting De Panne. Voor wie zou die er nu moeten zijn ? Dan maar een wagen. Men plaatst een zwaar Vlaams trekpaard tussen de tramen, schikt wat stro op de grond van de wagen, en plaatst mijn valies op het stro. Ik beschik over een riante zitplaats. Met de zware tred eigen aan een trekpaard rijdt de wagen gelijkmatig en rustig naar mijn uiteindelijke bestemming. Echt “mérovingische zeden” bedenk ik gelaten. Ik geniet er werkelijk van… Ah ! wat een mooi land, koket, lommerrijk, rustig helemaal op maat gesneden van een naar rust hunkerende geest ! De tocht gaat langs een onafgebroken bomenrij, de vrijpostige doorkijkjes in het gebladerte gunnen me af en toe een blik op de keurig verzorgde percelen van smaragdgroene kolenvelden. Hier en daar onderbroken door prachtig onderhouden tuintjes met ijverig klimmende stokrozen en heerlijk ruikende dahlias. Daarna weidse weiden met prachtige zware koeien die gestoord de nieuwkomer rustig aanstaren, ze keuren zacht loeiend het geluid van de dokkerende wagen af en zetten gelaten hun grazend gedrag verder. Een weg als een frisgroene wieg, dat is de vriendelijk uitnodigende toegang tot De Panne, klein dorp van nagenoeg 300 inwoners.

Was dit het idillysch beeld dat Edgard ons beschreef ?

Doch, ik zie nog altijd geen spoor van de zee, ze houdt zich geniepig schuil achter een enorme zandplooi, een der vele eenzame duinruggen die deze streek rijk is, meer dan waar ook langs de gehele Belgische kust. Ginder ver, in de richting van Oost-Duinkerken, verrees ooit de statige Duinenabdij uit deze omvangrijke zandzee, nu rest er niets meer van. Bewonderenswaardige omgeving die geheel beantwoord aan een sereen kloosterleven gehuld in afzondering. Hou je van eenzaamheid ? Begeef je naar de twee uitersten van de Belgische kustlijn, naar De Panne of naar Knokke. De Panne is inmiddels al een eeuwling.

Prentkaart van ongeveer 4 jaar later….een frappante gelijkenis !

Toen de Oostenrijkers, nagenoeg 100 jaar geleden, de opdracht gaven om een weg aan te leggen ten behoeve van de vissers, stonden ze tegelijk aan de wieg van dit kleine maar pittoreske gehucht. De veelkleurige, kraaknette en goed onderhouden lage huisjes zomen die weg af alwaar het Hotel Dallein, een uitstekend burgerlijk pension, zich inmiddels gevestigd heeft. De badplaats heeft een typisch cliënteel van vermoeide, meditatieve en zwijgzame gasten, overspannen intellectuelen die het stadleven ontvluchten. ‘t Lijkt eigenlijk meer op een kluizenaarsoord voor artiesten van allerlei pluimage dan op een ontluikende badplaats. Precies of de beschaving er in stilte wil wegkwijnen, het zou zelfs verloren moeite zijn om ze te willen opbeuren. Twee à drie geïsoleerde chalets priemen, op schijnbaar veilige afstand van elkaar, hun daken boven de wijdse duintoppen uit.

De Villa Bortier is de indrukwekkendste en de weelderigste. Het imposante, naar zee gerichte, architecturale front is rijkelijk overladen met rococco-stijlen en baadt achteraan, zo ver het oog maar kan reiken, in weelderig struweel. Wat moet het heerlijk zijn om hier te jagen of te vissen ! Vissen !! dat is zowat de enige activiteit van de bewoners voor wie de sardines hun enigste bron van inkomsten is. Hun vaartuigen hebben niets gemeen met de veel grotere boten van Heist en Blankenberge. Het zijn eerder kleinere types met kielen die zich totaal onderscheiden van de gebruikelijke vaartuigen in de andere vissersplaatsen langs de kust. De op het zand verankerde vissersboten geven het strand een idyllische aanblik ondanks de enorme eenzaamheid die er heerst. Afgaande op hun afmetingen probeer ik me voor te stellen hoe ver die schuiten uit de kust varen. Het alom tegenwoordige zand, doorgroefd van sleuven en ophopingen, is moeilijk te belopen, de moeizame wandelingen zowel in de duinen als op het vochtige strand matten je af. In dit pittoreske gehucht ziet alles er rustiek uit, gelukkig dat er soms een telegraafpaal boven een duintop piekt, je zou haast geneigd zijn te denken dat je mijlen ver van de bewoonde wereld verwijderd bent. Wat moet een afspanning hier in deze woestenij ? Nochtans staat er een !! Een hoog geplaatste houten barak omgeven door een balkon steunt als een windmolen op zijn gebinte en luistert naar de klassieke naam “Kursaal”. ‘t Lijkt eerder een soort rondreizend theater waar men toegang heeft via een houten trap. Bedenk er nog enkele muzikanten bij, gezeten op de galerij in een potsierlijk kostuum zoals de Poolse huzaren en de illusie is compleet. De primitieve constructie wordt elk najaar steevast afgebroken om bij de eerste lentepriemen opnieuw te worden opgebouwd. De vissers drinken er hun jenever. Het bouwwerk telt hooguit 2 à 3 gastenkamers annex enkele badkarren, niet meer ! Als wandeloord heb je de zee, als verstrooiïng de zee, als bezigheid de zee, dag en nacht steeds weer die onmetelijke wijdse zee. Toegegeven de zee is prachtig in haar oneindigheid. Wanneer de stralende zon haar grijs-groen, van rillende zandbanken doorgroefd, tapijt streelt zijn de kleurschakeringen van een ongekende schoonheid. En wanneer je nieuwsgierigheid voldaan is heb je de keuze, of je raakt nooit meer los van De Panne of je neemt er afscheid van. Ik begrijp zij die hier willen verblijven, zij die verliefd zijn op oneindige dromerijen, op het echte leven de wijde horizonten, de intimiteit. Wanneer de dag uitdooft, geniet men in stilte van de zwoele zomeravonden in het warme zand, slechts onderbroken door het monotone aanrollen van de golven en het blekken van het groene licht van de bakens die de verraderlijke zandbanken aangeven. De gemoedsrust bereikt de grens van het insluimeren, de kalmte is er heilzaam en brengt je tot diepe rust. Met enige tegenzin verlaat ik deze verleidelijke oase, de terugweg door de duinen is lang. Ongewild komt de twijfel in me op. Het ongedwongen warme onthaal van “Hotel Dallein”, de bijna vaderlijke goedhartigheid van de waard, zal ik die ook aantreffen tijdens het verdere verloop van mijn reis ? Hetzelfde gevoel van vrijheid en de liederrijkheid van die prachtige wilde natuur ?

De volgende dag verlaat Edgard Auguin zijn knusse “Hotel Dallein”, maar welk hotel bedoelde hij daar nu eindelijk mee ? Had hij het over Hotel du Pélican dat blijkbaar maar enkele gastenkamers telde ? Op onderstaande foto zien we een afbeelding van “Le Pélican”, deze opname dateert zich rond de eeuwwisseling. Tot nu toe kon ik de oorspronkelijke eigenaars niet traceren. Wie kan hierbij behulpzaam zijn of relevante aanwijzingen geven ?

Het 4-delige werk van Edgard Auguin uitgegeven in 1898 bij Henri Le Soudier – Paris bestaat uit volgende delen : Plages belges: 1. Les pêcheurs flamands. Plages belges: 2. De Dunkerque à Ostende. Plages belges: 3. D’Ostende à Blankenberghe. Plages belges: 4. De Heyst-sur-Mer à la frontière hollandaise.

Share

in