Visrokerijen

Het gradueel verdwijnen van de visserijactiviteit uit De Panne na WOI, weerhield haar inwoners niet om in het interbellum toch nog haringrokerijen op te richten.

De weduwe van Henri Huysseune startte in 1924 een visdrogerij en -rokerij die met een elektromotor werd aangedreven.

Een jaar later gingen Karel Lambrecht in de Veurnestraat, Karel Vercouter in de Zeelaan en Justin Demolder in de Veurnestraat ook van start met visrokerijen.

Eén van de oudste haring- en sprotrokerijen in de Veurnestraat was van Siessen Vanhauter (halverwege Zeelaan en Kasteelstraat), Ook was er een haringrokerij van Louis Ryckeboer in de Kerkstraat achter het Hotel du Pélican, jaartal???

Er waren bij 'Sting' Demolder zeven kinderen: drie zonen en vier dochters. Twee dochters hielpen mee: Rose, de oudste, en Yvonne. Hun moeder ‘Manse’ hielp ook wel eens mee, als er erg veel haring was. Verder waren er Agnes Beschuyt, Georgette Madou en André Verbanck. Ze waren dus met slechts zes à zeven mensen. De haring werd aangevoerd met de camion van koolmarchand 'Marcel Pla'. Die haalde de haring in Nieuwpoort en/of in Oostende. Marcel Pla kipte de lading haring zomaar in de garage van Demolder... Ze moesten ze daar opscheppen en in de gemetste citerneput gieten, om ze te kuisen. De haringen werden na het wassen en het ontschubben in de wind gedroogd. Soms, maar dit gebeurde niet zo dikwijls, als het winddrogen al te traag gebeurde, werd de haring in de schouw gelegd, op de roosters, met daaronder een klein vuurtje, opdat ze niet zouden ‘schoeperen’. Maar het bleef dus meestal bij winddrogen. Als de voorraad verse haringen onvoldoende was, bijvoorbeeld wanneer de aanvoer stokte als gevolg van storm op zee, werden wel eens haringen in vaten aangevoerd. Maar die haringen waren ingezouten. Die moesten dus eerst in vers water, uren en uren lang, worden ontzouten.


Terwijl de haring gewassen werd, stond er ook een ‘seule’ om de platvis die tussen de haring lag, en die men uithaalde, op te vangen. Zo hadden ze, volgens een beurtrol, nog een ‘poosje’ vis om mee naar huis te nemen. Bij het wassen droeg men een witte ‘bache’ en had men ook een paar botten aan. Men werd betaald per uur. Elke week was er uitbetaling! De vrouwen staken de haringen op de stokken, zo’n 24 of 25 haringen per stokje. Er werd gerookt met populierenhout, geen eik, want eik geeft een geur af. Het was Henri Demolder die de eigenlijke ‘roker’ was. Haring roken is een specialiteit. Het was de roker die de kwaliteit van de haring hielp bepalen. Ook op zondag werd door Demolder gerookt, al waren wij, personeelsleden, meestal vrij op zondag. Hij kon toch het vuur niet stilleggen, hé, want de schouw moest gelijkmatig warm gehouden worden. I

n de maand januari werd alles gereinigd en gekuist: het roet uit de schouw ‘gestoken’, de manden gewassen en netjes opgestapeld. Het ‘steken’ van de haring en van de ‘schardings’ gebeurde aan een lange tafel. Men had dikwijls leute tijdens het werk met die vrouwmensen. Het was er aangenaam werken. Natuurlijk werd soms wel een haringsje gegeten. Men nam een pas gerookte haring, draaiden die in ‘butter-papier’, legden hem in het vuur met een beetje zaagmeel er op. Je kon er nadien het vel zo van aftrekken en alle kleine graatjes bleven aan de grote graat zitten. O

mdat het haringseizoen was at men thuis natuurlijk ook soms haring. Moeder legde die op de ‘buzestove’ samen met ‘patatten-met-de-pele’. En dan een beetje boter, maar vooral smout, tussen de gebarsten patatten, zeg man, je kon er bijna niet van afblijven, zo lekker was dat! O

ok in het omliggende waren rokerijen reeds actief: Achiel Vanhauter (1904) en Romain Boels (1907) waren beide bedrijvig in Adinkerke . H

et roken van vis was een typische winteractiviteit en dat had vooral te maken met het seizoengebonden karakter van de visserij op haring en sprot (haring van begin oktober tot halfweg november; sprot tot het einde van het jaar: het seizoen van de ‘schardings’ (sprot)) D

e rokerijen brachten hun gerookte vis onder de vorm van heel wat variëteiten op de markt. Alleen al de haring was bijvoorbeeld, al naargelang de mate van het zouten en roken, verkrijgbaar als maatjesharing (lichtgezouten, gekaakte vette haring), stuurharing (gezouten gekaakte volle haring), spekharing (koudgerookte stuurharing), bakbokking (lichtgerookte verse haring), strobokking (gestoomde verse haring) en kippers (koudgerookte verse haring met opgengesneden rug). Br

Bron: Rudy De Clerck Gewezen directeur Rijksstation voor Zeevisserij, nu Instituut voor Land- bouw- en Visserijonderzoek (ILVO) op VLIZ Studiedag 2015