Haringvangst in de oorlog

Luc Vanmassenhove

NAVIGO

                                                                                        

Hoe eigenaardig het ook mag klinken, de Tweede Wereldoorlog zou de laatste opflakkering meebrengen van de visserij te De Panne. Van de typische ‘pannepotten’ was dan reeds geen sprake meer.

Die eerste winter van de bezetting, winter 1940-1941, bleek de Noordzee soms te ‘barsten’ van de haring. Men kon de haring op bepaalde dagen zomaar te voet, vanuit ‘de zwems en de kellen’ met emmers o... Meer weergeven

Tekst en foto : door luc Vanmassehove

Hoe eigenaardig het ook mag klinken, de Tweede Wereldoorlog zou de laatste opflakkering meebrengen van de visserij te De Panne. Van de typische ‘pannepotten’ was dan reeds geen sprake meer.

Die eerste winter van de bezetting, winter 1940-1941, bleek de Noordzee soms te ‘barsten’ van de haring. Men kon de haring op bepaalde dagen zomaar te voet, vanuit ‘de zwems en de kellen’ met emmers opscheppen. Zoveel haring spoelde aan, dat men de vis met de blote hand kon oppakken. Er werd dan ook de oorlog door haring gegeten: haring gekookt, ingelegd in azijn, gerookt, gebraden.

Vanaf het volgend haringseizoen, winter ’42-’43, gebeurde de haringcampagne volgens door de Duitsers voorgeschreven richtlijnen. In de ‘Kommandatur’ in de Zeelaan, links van de cinema ‘Minerva’, moest men een ‘schein’ halen. Voor de vissers was een pasfoto op de schein vereist. Voor de vrouwen en kinderen welke op het strand de vangst kwamen ophalen volstond een pasje zonder foto. Tijdens die winter ’42-’43 waren midderwijl ook heel wat vissers uit Heist met ‘platte bakken’ naar De Panne afgezakt. Zij vonden woongelegenheid in de verlaten villa’s. ‘De helft van Heist zat ten lange laatste in De Panne. De haring zat immers hier, in de West’.

Vanuit De Panne mocht men evenwel enkel uit vissen gaan met bootjes met roeiriemen, ‘zonder zeilinge’. Kompas aan boord was evenmin toegelaten, dit om mogelijke vlucht naar Groot-Brittannië te vermijden. In het begin mocht men slechts 400 à 500 m. ver van de strandlijn in zee gaan vissen.

Van waar haalde men plots al die ‘open bootjes’?

Veel reddingsbootjes welke de geallieerde troepen bij de evacuatie van Duinkerke (einde mei-begin juni 1940) op het strand en soms zelfs in de straten van De Panne hadden achtergelaten waren vroeger reeds door de bewoners ‘weggehaald’. Die bootjes waren nu plots hun gewicht in goud waard. Iedereen trok zijn plan, en alles wat kon ‘drijven’ werd opgelapt en hersteld. In enkele gevallen kon men zelfs bij de Duitse overheid voormalige Britse reddingsbootjes kopen. Anderen vervaardigen zelf een eigen bootje, of deden beroep op timmerman Henri Verbanck uit Veurne. En ook schrijnwerker Richard Comein werd meer dan eens aangesproken om hier en daar de verschansing wat te verhogen, door enkele planken bij te zetten. Zo kon men meer haring meebrengen.

Van de alom gekende Pannese rol-strandkabienen gebruikte men de wielstelsels om de bootjes in zee te trekken. Gusten Walraeve welke als garnaalvisser-te-paard over een paard beschikte hielp eveneens met zijn trekdier om de bootjes in het water, en nadien op het strand te trekken. Hiervoor kreeg hij gewoonlijk 20 fr., later 50 fr., al had hij veel ‘liever een klikje haring’.

Bij valavond lag het strand van De Panne, tijdens het haringseizoen, vol met alle slag van bootjes, en dit vanaf de ‘Oceaan’ tot aan de ‘Kursaal’. Op een bepaald ogenblik telde men 131 vaartuigjes, ik heb ze zelf geteld, en herinner het mij nog zeer goed, wist ons Maurits Verbanck te vertellen. De open ‘Pannese’ bootjes waren gemiddeld zowat vijf meter lang, en konden in het beste geval zowat 1.000 kg. haring aan boord nemen.

De Heistenaars met hun ‘platte bakken’ waren er wat beter aan toe. Hun vaartuigen waren zowat 6 à 7 meter lang en zij konden 2.000 à 3.000 kg. vis aan boord nemen. Het was in elk geval een ‘vreemde’ vloot. Heel wat van de zelf ineengetimmerde bootjes hadden geen kiel, en leken meer op ‘drijvende troggen’ dan wel op een vissersbootje. Maar alle middelen waren goed: de haring betekende immers voedsel en geld. Sommigen hebben in die oorlogsjaren te De Panne echte fortuinen gemaakt, en nadien ook wel eens verloren.

Bracht men te Nieuwpoort honderdduizenden kilograms haring aan, dan bedroeg de aanvoer te De Panne tienduizenden kg. Ter hoogte van Hotel Teirlinck, rechtover de Zeelaan, was er een ‘passage’ gemaakt, langs waar iedereen voorbij moest. Daar stond een gewapende Duitse soldaat, aan wie men zijn schein moest tonen. Omdat de bewakers weldra alle gezichten kenden, werd het tonen van de schein spoedig een loutere formaliteit.

De Duitse overheid welke de betekenis van de haringaanvoer als voedselbron vlug besefte, liet na enige tijd de Pannese vissers toe ook verder te vissen dan de eerst voorgeschreven zone van 400 à 500 m. Men mocht thans tot aan ’t Potje, en zelfs tot aan het Westdiep. Het roeien was evenwel een hard labeur. Sommigen roeiden, in volle winterperiode, in hemdsmouwen. Van De Panne naar ’t Westdiep rekende men op 1 uur roeien, en voor het terugkeren, met de haringen aan boord: 1u.20 min. Nog later lieten de Duitsers gelukkig het gebruik van een klein schoverzeiltje toe.

Uur van afvaart en stopzetten werd bij middel van een vlag door de Duitsers op het ‘wacht-schip’ duidelijk gemaakt. Vissen werd gewoonlijk toegelaten van ‘te klaren tot aan ’t donker’, al speelden de getijden wel hun woordje mee. Het wacht-schip’ waarop één of twee bewapende Duitsers meegingen, mocht niet meevissen. Maar toen weldra bleek hoeveel geld er te verdienen viel met de haringvangst, werd dit voorschrift niet erg strikt toegepast…

Timmerman, elektricien, schoenmaker, loodgieter, bakker, plakker of metselaar, kortom al wat poten en oren had te De Panne ging tenslotte ‘in zee’. Velen waren zoon van één of andere Pannese visser, en hadden eertijds, gevolge het opkomend toerisme te De Panne, voor een ander beroep gekozen. De meesten hadden dus toch nog enige kennis van de zee, of waren zo voorzichtig aan boord tenminste een oud-visser mee te nemen.

Ook Odiel Defraeye, de eerste Belgische Tour de France-winnaar in 1912, die toen in De Panne woonde, ging nu mee op haringvangst.

Er bestond blijkbaar een ‘speciale god’ voor de Pannese vissers in die jaren. De ganse oorlog door gebeurde er geen enkel dodelijk ongeval. Toch ontsnapte ‘Cissen Zitte’ (Frans Timmerman) op ’t nippertje aan de dood, toen zijn bootje op zekere dag op een mijn liep. Zijn vaartuigje ging verloren, doch hij zelf werd levend opgepikt. En zeggen dat bijvoorbeeld Piet Versluys op z’n eentje, met een lange witte kano, van zowat 6 meter lengte, haring ging vissen in ’t Westdiep.

De grootste moeilijkheden, vooral in de beginperiode, was hoe aan een net te geraken. Zolders en schuurtjes werden doorzocht op zoek naar oude, sinds lang niet meer gebruikte netten. In veel gevallen werden oude stukken ‘vluwe’ tot een primitief net aan elkaar genaaid. Oude vissersvrouwen gingen nu opnieuw aan het netten breien. Ander gingen te Nieuwpoort ‘in ’t zwart, in de woeker’, voor veel geld een net kopen, alsook garen.

De Pannese gelegenheidsvissers leerden ondertussen heel wat bij van de Heistenaars. Zo was er onder deze Heistenaars een zekere Vandierendonck, met twee zonen. Men noemde hem te De Panne ‘den Artiest’ omdat hij op alle noodsituaties raad wist. Naderhand in 1945, zou de man met z’n vaartuig in de ‘lucht vliegen’. De Heistse bakken hadden gewoonlijk drie-vier man aan boord. Het waren zonder meer ‘dulle’ vissers. Als heel wat van de Pannenaars niet in zee durfden steken, bijvoorbeeld wegen stormweder, gingen zij tocht, waarop velen dan hun voorbeeld volgden.

De aangevoerde haring moest afgeleverd worden aan de Korporatie. Leden hiervan waren ondermeer: bakker Georges Pylyser en Charles Bursens ‘ die de aanvoer opnam’ (aantekende) Met een tram-karretje werd de haring, hoofdzakelijk door de vrouwen van de vissers, naar de Korporatie gevoer. De Korporatie bepaalde de prijs. Die bedroeg in het begin 3 fr. per kg., maar liep mettertijd op tot 5 fr. en zelfs 8 fr. De weging van de haring greep plaats, in open lucht, op het Vuurtorenplein: of in een barak aan Hotel de Oceaan, of in de lege bakkerij van Pylyser in de Duinkerkestraat, of in de voormalige garages Dejaegher in de Walckierstraat. Tenslotte belandde men in de Kunstenaarslaan waar de Duitsers garages hadden gebouwd. Daar stonden onder meer de twee boten met buitenboordmotor, waarmee zij op zee konden patrouilleren.

Duitse camions kwamen nadien de haring ophalen. Om de week was er uitbetaling door de Korporatie in het café van Louis ‘Markette’ (Louis Vilain) in de Zeelaan, rechts van cinema Minerva. Als oud-visser ging hij ook mee vissen. Zijn vaartuigje droeg ten andere het nummer één. Omdat de vaartuigjes allemaal te samen de visserij moesten beoefenen, en men dus te samen ‘aanlegde’ was het nadien een gevloek en geruzie van jewelste, en een gedrum zonder einde, bij het wegen van de vangsten. De ene keer wilde deze zo spoedig mogelijk naar huis, wegens de koude; de andere keer probeerde een andere visser zo lang mogelijk te treuzelen, om zoveel mogelijk haring ‘weg te schameteren’. Volgens de voorschriften van de Duitsers mocht men slechts enkele kilogram haring mee naar huis nemen. Dat men op allerlei manieren erin slaagde heel veel meer naar huis te nemen, hoeft niet gezegd. Niet te geloven hoe sommigen erin slaagden emmers vol haring ‘krom te slaan’.

Voor de haringvangst maakte men gebruik van stroopnetten. Men smeet een ankertje uit, als het goed in de grond ‘pekte’ (vastlag) begon men het stroopnet uit te zetten. Meestal waren de bootjes uitgerust met een ‘trullie’, en met een touwlijn, welke over een fietsvelg liep. Zo kon met behulp van dit eenvoudig toestelletje de netten wat gemakkelijker binnengehaald worden. Kortom, de Pannenaars lagen dus allemaal ‘vast’. Het was daar om en rond het ‘Potje’, één bos van bootjes en schipjes, van alle slag en grootte. Ook uit Boulogne en uit Nieuwpoort kwamen ondertussen de haringvissers opdagen. Geen wonder dat de P.21, het vaartuig van Maurits Verbanck, op zekere dag ‘afgekord’ werd door een ‘Boulognees’ toen men aan het vissen was ter hoogte van ’t Westdiep.

Als de ‘dompen’ (de grond die omgewoeld was door de school haring) voorbij was (dat was een uitdrukking welke de Pannenaars leerden van de Heistenaars) werden de netten binnengehaald. Veelal had men een hoepel aan boord, een oude fietswiel waarvan de spaken waren verwijderd. Als de netten als een ‘saucisse’ gevuld met haring, uit het water doken, werd de hoepel over de kuil gestoken: zo kon men gemakkelijker en gelijkmatiger de haring uitschudden. ‘Tegen de tijd dat de vloed doorviel, waren de Pannenaars terug op het strand.” Opdat anderzijds de netten goed zouden ‘zakken’ gebruikten sommigen ‘klaks’, dat waren net-overschotten, welke men als ballast onderaan het stroopnet had genaaid.

Het beste haringjaar was het winterseizoen 1942-1943: de wind zat toen meestal zuid of zuid-oost, wel een beetje koel, maar weinig of geen stormweder. Van de haring welke de vissers mee naar huis konden nemen, werd heel wat opgekocht door haringrokers, visverkopers en straatleurders. Het merendeel van deze mensen had niet eens een handelsregister. Onder de vissers waren er ook die met hun haring naar de boeren in het hinterland (De Moeren) trokken, om ze om te wisselen voor een poosje patatten ,enkele eitjes, een beetje smout, een klikje meel, een paar broden. Het was nochtans oppassen geblazen voor de controleurs, Duitsers vergezeld door honden, want het ‘spergebiet’ (de kustzone) verlaten, zonder pas was niet toegelaten. Nog anderen verkochten soms hun haring à 5 fr… het stuk aan ‘blauwaerts’. Dat waren mannen uit Zarren, Klerken, Jonkershove, Houthulst, die op het vliegveld van Koksijde werkten bij de aanleg van de startbanen of bij de bouw van bunkers in de duinen van de Westhoek. Die brachten van thuis tabak, zwienevlees, butter mee en gingen ’s avonds naar huis met hele zakken haring. Regelmatig moesten de ‘scheins’ worden vernieuwd. Charles Tegethoff, die toen hulpbrievenbesteller was, moest daartoe wel eens naar Nieuwpoort, om bij de Kriegsmarine, de vernieuwde pasjes op te halen.

Ook tijdens zomermaanden werd vanuit De Panne gevist, maar dit door een heel wat kleinere groep, dan tijdens het haringseizoen.

In september 1944 werd De Panne bevrijd. Tijdens het daaropvolgende haringseizoen 1944-1945 was het opmerkelijk dat de meeste haring toen te vinden was ter hoogte van Middelkerke. Heel wat vissers uit De Panne waren dan evenwel reeds naar hun vroegere ‘stiel’ teruggekeerd. En ook de Heistenaars waren de een na de andere naar huis getrokken.

Precies in die naoorlogse maanden werd men opgeschrikt door meerdere scheepsrampen, gevolge het mijngevaar. De meest ‘hardnekkigen’ hadden ondertussen een hulpmotortje op hun bootje laten plaatsen. ‘Mienemeester’ in die maanden na de oorlog werd Maurits Haelewijck. Enige bedrijvigheid te De Panne werd nog gebracht door Noord-Franse vissers. Duinkerke bleef immers nog in handen van de vijand, tot aan de capitulatie in mei 1945. Vissers uit Bray-Dunes en Duinkerke waagden het wel eens in het ‘bevrijde De Panne’ aan wal te komen. Het einde van het haringseizoen ’44-’45 betekende meteen ook het einde van De Panne als vissersplaats.

Henri Maerten en Louis Maesen en x : 3 vissers uit de Panne ca.1930. Foto genomen door kunstschilder Louis Van den Eynde