De Panne door Bert Bijnens

DOOR BERT BYNENS

Sekretaris van de vroegere Plaatselijke Heemkundige Kring

De Panne is één van de belangrijkste archeologische vindplaatsen uit het Belgisch kustgebied. In het jaar 1902 legde Baron de Loë voor het eerst alhier de hand op belangrijke oudheidkundige vondsten o.m. Romeinse geldstukken, Saksische en Angel-Saksische wapens (scharmsaxen). Zijn bevindingen schreef hij neer in verschillende werken:

«La station de La Panne (extrait des mémoires de la Soc. d' Anthr. de Brux. Brussel Hayez 1902, blz. 3 en volgende).

« La Station préhistorique Belgo-Romaine et Francque de La Panne.»

In het jaar 1905 wijdde ditmaal baron de Maere d'Aertrijcke, verschillende studies aan deze belangrijke oudheidkundige ontdekking in «les Annales Anthr. de Bruxelles - T.XIX, blz. 136» waarin de muntstukken werden opgesomd en verder in:

«La collection d' objets anciens de La Panne déposée à Gruuthuuse» waardoor men verneemt dat het Brugge is welke deze vondsten herbergt.

Baron de Loë kwam in het jaar 1908 terug om verdere opgravingen te verrichten, waarvan hij melding maakt in: «Continuation des Fouilles de La Panne (Bull. des musées royaux, April 1908, blz. 38).

Buiten munten en wapens, trof men er de resten aan van aarden kruiken, «villa's» en hutten.

Tussen de 3e en 4e eeuw spoelde de zee over de lagunen, welke reeds van voor de Romeinse tijd op haar oevers gelegen waren. Tweemaal daags werd het zeewater door het hoge tij voortgestuwd en liet alleen de hogere plaatsen vrij. Tweemaal daags ook trok het water terug door de zeearmen en liet een laag kleiachtig slijk achter, waardoor de rustige plaatsen stilaan werden gevuld. Vóór de wadden vormden zich een eilandenrif, welke waarschijnlijk met duinen was bezet. De mondingen vernauwden achteraf en de eilanden schakelden zich aaneen tot een verder doorlopende rij. Gedurende de IXe eeuw telde men nog volgende inhammen: een westwaarts Kales, de A te Grevelingen, een in de Gersta (Duinkerke), de IJzer, het Zwin en de talrijke smalle zeearmen waaruit de latere Wester-Schelde zou ontstaan. Reeds in de IV e eeuw trokken de Saksers naar Brittannië en dienden de Romeinen de zeekust alhier te beschermen. Vele plaatsnam.en uit het Kalesse en Bonense wijzen op blijvende inbezitneming; namen op THUN en HAM zijn Saksisch (Millam, Frethun). Rond hetzelfde tijdstip vestigden zich de Friezen op de duineneilanden en langs de stroom.mondingen. De HAMS, AMS, DIJKS, MUIDEN en WIJKS in de plaatsnamen herinneren aan dit feit (Ouderwijk, Diksmuide, Pitgam) ...

Na hen kwamen de Salische Franken en stichtten in het kustland dorpen. De oudste nederzettingen uit de kuststreek zijn: Loon (648), DE PANNE (VUe eeuw), Walcheren (658), Aardenburg (767), Lampernisse (857), Veurne (860).

Bij het begin der IXe eeuw deden de Noormannen alhier hun invallen en verwoestten o.m. in de jaren 861 en 891 de stad St-Omaars. De eerste missionarissen: St-EIooi, St- Willebrordus, St-Bertijn en St- Winok deden toen eveneens hun intrede. Gedurende de XIIe eeuw wijdden de grote abdijen o.m. Ter Duinen zich aan het droogleggen der gronden.

De talrijke plaatsnamen die uitgaan op «kerke, kapel, kapelle», vertellen ons, dat zij eerst ontstaan zijn, wanneer het Kristendom reeds volop in Vlaanderen was verspreid. Opvallend is wel hoe telkens in de omgeving van die plaatsnamen andere opduiken uitgaande op: «hove, beke, schure, burg», die doen terugdenken aan veslingsplaatsen van inwijkelingskoloniën uit een betrekkelijk laat tijdperk.

In de kuststreek leven niet de Brabants Frankische dialecten, maar wel de Hollands Frankische, die onder de invloed van het West-Fries staan. De bevolking van het kustgebied bestond in tegenstelling met de leendienstbaarheid in andere gouwen uit “vrij mannen”, die meer of minder grond in bezit hadden. In de stadjes van de Westhoek gewaagde men reeds van de eerste levenstekenen ener industrie. Van dit tijdperk af, lieten de graven van Vlaanderen zich nauw in met de streek. Robrecht de Fries, stierf in 1072 te Kassel en Diederik van de Elzas in 1168 te Grevelingen. Tal van kloosterorden kwamen zich alhier vestigen, terwijl romaanse kerken verrezen.

De Klauwaerts uit de Westhoek streden in 1302 te Groeninge onder het bevel van Ustaes Sporkin.

Bij de slag op de Kasselberg, welke geleverd werd op 23 Augustus 1328, sneuvelden 69 inwoners uit ADINKERKE-DE PANNE. Het volk uit het kustland was eertijds ongemeen strijdlustig aangelegd. In de VIIe eeuw reeds, schreef de opsteller van het leven van de H. Folcuinus:

«Op de uithoeken van Gallië en de oever van de Brittanische Zee, woont een weinig talrijk maar geducht volk. Zijn zeden zijn woest en het verkiest de wapens boven de rede».

Het was Zannekin uit Lampernisse welke het volk ten strijde leidde tegen dienstbaarheid, edelen, graaf en koning. Na deze gebeurtenis volgde een periode waarin de gemeente niet het minst meer aan bod kwam, het bleef een vergeten nederzetting in de nabijheid van de zee. Nochtans toen de kapervaart te Duinkerke zich stilaan kwam uit te breiden en mettertijd het gebrek voelde aan degelijke bemanning, werden alhier strooptochten ingelegd, waardoor de toenmalige vrije vissers met geweld aan boord werden gebracht. In het jaar 1630 hadden de Duinkerkse kapers reeds meer dan 80 Hollandse schepen buitgemaakt, heel wat inwoners van die stad brachten het zelfs tot admiraal. We vernoemen enkel onder het Spaanse bewind:

Jaak Colaert, Miclliel Colaert, Adriaan Dierycksen, Mathias Maes, Matllias Rombout, Michiel Jacobsen, welke om zijn grote verdiensten werd bijgezet in de kathedraal te Sevilla, tussen de beroemde ontdekkingsreiziger Christophorus Columbus en Cortez

Onder Franse vlag dienden volgende admiralen: Jan Bart, Frans Bart, Filip Bart, Pieter Salvert, Pierre 1'Hermite, Van Stabel en Blanckenun.

Men dient het Oostenrijks bewind af te wachten om terug bij machte te zijn enkele levenstekenen te noteren met betrekking tot De Panne. Het betreft vooreerst het bouwen van stenen huisjes in vervanging van de houten krotten. In het algemeen Rijksarchief, Kaarten en plannen nr 1102 bis, kan men de vermelding van hun oorsprong vinden:

- 1784: «"Plan de la partie de h Kerckepanne sur la hauteur d'Adinkercque, Chatellenie de Furnes, défrichée jusqu'à ce jour 10 de 1'an 1784, d'après l'octroy de Sa Majesté en date 23 juin 1783, contenant 26 mesures».

Grondplan van het ontgonnen gedeelte van “Kerckepanne” groot 26 gemeten, opgemaakt door P. P. Becque schepen van Veurne.

Uit de verklaringen (A. E.) vernemen wij dat, in 1784 reeds acht vissershuisjes met stalling en hof voltrokken waren en dat de grond gereed lag, om dat jaar er nog twaalf te bouwen samen met een landhuis.

- 1785 - «Carte figurative de la Kerckepanne nommée Josephs Dorp où sont bâties les maisons habitées par les pêcheurs de la nouvelle pêche, octroyée par S. M. l'Empereur et Roi, et de la Chaussée à construire jusque vers l' estang de la mer vers la ville de Dunkercque».

- Grondplan van het onder Jozef II gestichte Jozefs Dorp, met 26 visserswoningen en de ontworpen steenweg op Veurne. Alg. Rijksarchief Nr 244 h.

We laten even een vreemdeling aan het woord, welke in het jaar 1787 een opstel wijdde aan de alhier levende vissersbevolking; deze melodramatische aantekening vindt men gesteld onder de titel: «Hollandse patriotten op doorreis naar Frankrijk». Daarin kan men vernemen:

«De reis van Brussel naar Duinkerken is omtrent tien uren. Een goede straatweg loopt tot het dorp Adinkerke, door de bewoners ook wel Kerckepanne geheten.

Dit is meest het verblijf van vissers, die er verre zijn van een weelderig en overdadig leven te leiden. Van hier geleidt de straatweg door de duinen heen tot op het strand, waar langs men de koers naar Duinkerken richt. Onderweg heeft men achter de duinen nog enige vissersgehuchten en dorpen die in barheid en somberheid, taferelen van gebrek en ellende opleveren. Ik had trek genoeg om enige dezer eenzaamheden te bezoeken, doch elke trede sloot mij het hart toe. Wanneer het mijn lot ware hier tussen deze verlaten en dorre zandhopen te wonen, zou ik alle dagen vurig om de dood bidden. De inwoners echter zien er vrolijk, gezond en vergenoegd uit. Ook op dit strand ziet men verscheiden wrakken van gestrande schepen. Een grijze visser die zich nog op het strand bevond, verhaalde mij, dat voor een goede dertig jaar alhier een schip was gestrand, waarop zich een jonkman bevond, die verloofd was aan een jonge dochter in een dorp niet ver van hier. Bij het noodweer vervoegde zich de minnares aan het strand, zij zag het schip aankomen, worstelen en verbrijzelen; zij spoedde zich naar de aanspoelende ongelukkigen. De laatste die aandreef was haar minnaar. Een schielijke schrik beving haar, zodat ze dood neerviel op het lijk».

De gemeente telde rond dit tijdstip 454 inwoners. De roman «Bella Stock» welke Conscience alhier schreef, is gewijd aan de periode van de Franse Revolutie, in hoever «dichtung und warheit» van elkander te scheiden zijn, valt moeilijk uit te maken; het thema behelst de liefde van een Pannes vissersmeisje voor een gevluchte Franse edelman.

Gedurende het samengaan van Noord- en Zuid Nederland, schreef Lodewijk De Raet dat: “de regering van Koning Willem met voorbeeldige ijver werkte om de visserij weer op te beuren, door vrijdom van belasting op het zout, verbod aan vreemdelingen deel te nemen aan de nationale visserij».

Ondanks dit feit bezat de vloot van De Panne in 1844, naar men kan vernemen uit het tijdschrift «Vlaams België» slechts vijf sloepen.

Een bijzonder feit in de geschiedenis van De Panne rond dit tijdstip is wel de aankomst van Leopold I op Belgisch grondgebied. Het nationaal Congres had prins Leopold tot Koning uitgeroepen en zette hierdoor meteen een eindpunt achter de drijverij en van de aanhangers van de prins van Oranje, de hertog van Nemours, de hertog van Leuchtenberg, de aartshertog Karel van Oostenrijk, de prins van Capoue, prins Achilles Murat, de la Failette, Favier, Chateaubriand, e.a.

Verscheidene leden van het Nationaal Congres, die op 4 Juni 1831 deze verstrekkende beslissing hadden genomen, reisden de nieuwe vorst tegemoet, die zijn goedkeuring had laten geworden. Prins Leopold verliet Malborough House te Londen op 16 Juli 1831, vergezeld door zijn vleugeladjudant sir Henry Seton en bovenvermelde delegatie.

Aan boord van de «Crusader» werd de reis Dover-Calais ondernomen, waar de hoge gast werd verwelkomd door generaal Belliard, die de koning van Frankrijk vertegenwoordigde. Verder waren aanwezig: de burgemeester van Calais, Lehon, Belgisch ambassadeur te Parijs en de graaf van den Straeten Ponthoz, secretaris van de ambassade.

‘s Anderendaags om 6 uur in de morgen, werd de reis verder gezet, na overnachting in het hotel “Dessin”. Een afdeling van de Franse ruiterij vergezelde de prins tot aan de Belgische grens, waar men reeds in de voormiddag aankwam. De nieuwe koning werd te De Panne opgewacht door de minister van Binnenlandse Zaken de Br Sauvage en generaal Wautier. Een afdeling kurassiers en lanciers bewees er de militaire eer. De plechtige ontvangst op het rijksgebied had plaats in een kleine afspanning «1' Alliance» geheten. Buiten de reeds vermelde personen waren ook nog de volgenden aanwezig: baron d'Hoogvorst, generaal D'Hane en de burgemeester-herbergier Rickeboer.

De groei van de gemeente vindt zijn weerspiegeling in de toename van de vloot; in het jaar 1880 bestond deze reeds uit een 40-tal boten met een gezamenlijke bemanning van 120 tot 150 personen, waarvan de helft naar IJsland trok. In 1877 richtte men een hulp kerk op, die in 1890 parochiekerk werd; reeds in dit laatste jaar was de bevolking tot 1.310 inwoners gestegen om in 1903 2.050 te bereiken.

Bij de eeuwwisseling in 1900 kende de gemeente een ongewone bloei, er vielen toen 103 vaartuigen te noteren; dit was slechts te danken aan de krachtige levenswil der bevolking. De sterkte van De Panne als vissersgemeenschap vindt men in een werkje: «Enquête sur la pêche maritime en Belgique», uitgegeven in 1910 door het Ministerie van Nijverheid en Arbeid. Daarin komt De Panne op de tweede plaats onmiddellijk na Oostende. Zeebrugge was toen nog niet open verklaard voor de visserij en de hele Nieuwpoortse vissersvloot bestond uit één vaartuig. Er waren twee scheepswerven in de gemeente, die van Jan Denys en De Mol, beiden in de nabijheid van het nonnenklooster. In 1890 viste men nog met want, d.i. lijnen met haken; een deel der bemanning had enkel tot taak het delven van wormen op het strand, die ze dan opzochten tot in Leffrinckhoeke; de andere helft wierp de lijnen uit waaraan twee ankers met boeien en vlaggetjes waren vastgemaakt .

In 1900 bestond de vloot uit grote panneschuiten en kleinere panneboten, geïnspireerd op Franse vissersschepen. Het drijvend haringnet en de kor deden dan hun intrede. De visserij regelde zich naar wel te onderscheiden seizoenen: Van oktober tot Allerheiligen, viste men vóór de eigen kust haring en ging men deze dan opzoeken tot einde november bij Kales. Het sprotseizoen volgde dan bij Vlissingen, om zo af te zakken tot in de eigen kustwateren rond maart. Daarna kwam de garnaalvangst aan bod voor de kleinere schepen en de vis voor de grotere.

Door de primitieve bouw der schepen en de vermetelheid der bemanning, gedreven door armoede en geldzorgen, grepen vaak betreurenswaardige schipbreuken plaats; zo verdronken tussen Grevelingen en Duinkerke in het jaar 1901, negen vissers, verrast door de storm: o. a. Gys, Lambrecht, Deleu, Vileyn, e .. a. Wanneer men teveel aan wal moest blijven zag men zich beroofd van zijn broodwinning, wat eensdeels verklaart dat tussen 1844 en 1909, veertig vissers uit De Panne hun graf in zee vonden. Om de aard van de Pannense vissers aan te tonen, dient men slechts even «Le Mouvement Maritime» van 14 mei 1905 open te slaan. Daarin kan men vernemen: «De vissers van de Belgische kust worden in twee wel te onderscheiden groepen verdeeld, namelijk de Oostendenaars en de Pannenaars ; de eerste groep kenmerkt zich door onevenwichtigheid, tuchteloosheid en het slijten van hun dagen in de meest beklagenswaardige omstandigheden; de tweede daarentegen werkt met methode, is verstandig en leeft aan de zelfkant van de maatschappij in een klein maar net onderhouden huisje; het is een element van hoge morele waarde. In tegenstelling met de Oostendenaars, die van het kabaret, de genever en de danszalen houden, leven de Pannenaars in een zuiver atmosfeer vol regelmaat, vrede en kalmte».

Prof. E. Vliebergh in «Dietsche Warande en Belfort» van 1906 laat echter een andere klok horen: «De vissers uit De Panne hebben vele goede hoedanigheden, echter ook een vracht slechte, ze zijn vermetel op zee, volgen de zeevaartswetten niet, verzorgen niet te best hun netten, zijn ruw en met hun zeden is het deerlijk gesteld ... » De bekende Zuidpoolreiziger de Gerlache, beweerde echter: «Met een bemanning samengesteld uit Pannenaars wordt het onmogelijke uit de weg geruimd».

Vanaf 1908 begon de eerste uitwijking naar Nieuwpoort, de vissersboten werden heel wat groter gebouwd en konden zodoende nog moeilijk het strand bereiken zonder schade op te lopen; vrees voor storm en ontij werd hierdoor van de baan geruimd. Voorheen waren alle vissers ook duinenboertjes, daar de boten te klein waren om zich een bestaan te verzekeren. De bekende aardappelvelden hielpen in het onderhoud van bet kinderrijk gezin. Zij die de Nieuwpoortse haven als aanlegplaats hadden gekozen, kwamen gedurende de eerste jaren te voet naar huis om geld uit te sparen. Deze toestand bleek weldra onhoudbaar en de gezinnen volgden langzamerhand de kostwinner naar de nieuwe thuishaven. Er kon echter nog geen spraak zijn van een doodsteek, alleen van een aderlating; de gemeente telde verscheidene sprotrokerijen, die hun waar uitvoerden naar Frankrijk. De vis werd ook verkocht te Oostende of op eigen risico verzonden naar Brugge en Ieper.

In het nabijgelegen stadje Veurne, trof men het beroemd geworden Ambachtstraatje aan met rokerijen en tientallen leurders met hondenspannen. De garnaalvisserij had twee bekende afnemers, namelijk Huysseune en Legein, die de garnaal uitvoerden tot op de markt van Parijs.

Het vissen naar ijle haring kwam rond de eeuwwisseling ook in zwang, waardoor men zes weken van huis verwijderd bleef. Cales, Grevelingen en Duinkerken, waren de havens waar men aanlegde. Gewoonlijk was de Panneschuit bemand met drie personen. Gedurende het haringseizoen en bij de thuiskomst van de IJslandvaarders in september, steeg dit aantal tot zeven of acht. Iedereen bracht acht netten mede voor zijn deel. De jongen vier. Die er geen had, zag zich beroofd van de helft zijner inkomsten.

Midderwijl vielen de eerste levenstekenen te noteren van de opkomende badplaats. De eerste treinverbindingen tussen Gent en Duinkerke werd tot stand gebracht in het jaar 1869. In 1892 werd de badplaats De Panne gesticht door de heer Olivier en de bouwmeesters Dumont en Hobé. De weg van Adinkerke verlengde men weldra tot aan het strand en een lot van een 20-tal Ha. toebehorende aan de familie Olivier werd alsdan uitgestippeld. In 1893 richtte Mevrouw Teirlinck het eerste hotel op in de gemeente, spoedig gevolgd door het Grand Hotel, Kursaal en Pelicaan. Mevrouw Teirlinck bezat een oude diligence, waarmede het cliënteel werd afgehaald aan het station te Adinkerke. Toen een reeks nieuwere bouwwerken een onderkomen ging verschaffen aan het steeds stijgend getal verlofgangers, o. m. Hotel de l'Espérance, Hotel des Dunes, kwam het vervoerprobleem aan de orde van de dag

DOOR BERT BYNENS

Sekretaris van de vroegere Plaatselijke Heemkundige Kring