Ontstaan van Paraboolduinen

Grote paraboolduinen ontwikkelen zich vroeger landinwaarts van de zeereep uit loopduinen, boogvormige vrije duinen of andere grootschalige duinvormen, vanaf het ogenblik dat de vegetatie terug de overhand begint te verkrijgen. 

Een paraboolduin vertoont een paraboolvormige kern, die 5 à 15 m boven de omringende duinvlakte uitsteekt. Aan ieder uiteinde van de boogvormige kern strekt een langgerekte duinarm zich tegen de windrichting uit; typisch één tot twee kilometer lang. 

Tussen de twee armen ligt een deflatievlakte of “panne”, die meestal tot het grondwaterniveau uitgeblazen wordt. In het natte seizoen (de winter met ook weinig verdamping) staan deze duinpannen meestal onder water (ook nu nog). Blijkbaar vroor het vroeger meer dan nu en bijgevolg zijn vele verhalen over het ijsschaatsen op de pannen (vb in de Houtsaegerduinen stond een "druppelkot" naast de bevroren "Achte". Nu is dat op de Kerstmarkt). Omdat De Panne onstaan is aan de Kerckepanne (van waaruit men de kerk van Adinkerke kon zien, wordt gezegd) noemt De Panne nu De Panne.

Voorbeelden van pannen zijn: centraal deel Dumontwijk, Koninginnelaan met het Jeanne d'Arc pleintje, d'Achte, de Krakeelpanne vóór de grote Leugenaarduin  en nog meerdere pannen in het VNR DE Westhoek (waar ook in de winter nog water staat). Om het simpel te maken voor de toerist wordt soms verteld "Omdat in De Panne zoveel pannen zijn wordt De Panne 'De Panne' genoemd". (alhoewel in de Franse Marchand- en Dewulfduinen ook 'pannen' zijn (vertaling idem in het Frans).

De armen ontstaan doordat de (minder hoge) uiteinden van de paraboolkern, eerst door de vegetatie vastgelegd worden, terwijl de kern verder blijft bewegen. Door hun uitgestrektheid in de windrichting zijn ze ook veel minder vatbaar voor winderosie. 

De lijzijde van de paraboolkernen vertoont meestal valhellingen van kaal zand (ca 30 gr ); maar ook een geleidelijke overgang , met embryonale duintjes aan de kop van de kern, komt vaak voor, vooral wanneer het duin en de deflatievlakte reeds grotendeels door vegetatie gestabiliseerd werden. Voor zover de stabiliserende invloed van de vegetatie nog niet te sterk doorweegt, legt een paraboolduin gemiddeld 10 meter per jaar af. Dit gebeurt volgens de richting van de voldoende sterke winden. Deze snelheid ligt kort na de vorming van het duin zeker hoger en benadert daarbij die van de vrije duinen, nl. om en bij de 25 m per jaar. Vanaf 4m/sec is de wind voldoende om het zand voort te bewegen. De resultante van alle winden groter dan 4 m/s is onder een hoek van 75o (te Oostende: in periode 1956-1965; 22 % van de tijd). 

In de Westhoek liggen alle assen van de restanten van de paraboolduinen tussen 72oen 75o; de theorie klopt dus. Het zijn de binnenduinranden van de paraboolduinen die aan de Duinhoek afgegraven werden voor de zandzakjes in de eerste wereldoorlog. Dan waren die paraboolduinen over de ganse westkust nog zeer duidelijk te onderscheiden op de eerste luchtfoto’s. Op onderstaande tekening zijn die duidelijk te zien (vogeltjes zijn “wandelduinen”)

nnn

Bemerk dat in 2019 bijna alle paraboolduinen sterk begroeid zijn zodanig dat die verplaatsing momenteel quasi niets is. Voorbeeld: voortgaande op luchtfoto's van 1919 en vergelijkend met de huidige luchtfoto's zien we dat de Leugenaar (aan de huidige Krakeelduinen) zich zeker minder dan 10 m verplaatst heeft.