Pier Kloeffe "nen echte visscher"

1. Van Creton

Pier werd geboren op 4 augustus 1853 en heet eigenlijk Petrus Decreton.

Er wordt verteld dat de familie Decreton van adel was en afkomstig is uit het dorp Creton niet ver van Evreux in Normandië (monding van de Somme). Tijdens een of ander oorlog zou de familie naar België gevlucht zijn. Vanuit het binnenland bereikten ze de kust waar ze vissers werden.

Petrus Decreton was (en is) veel beter bekend onder de naam Pier Kloeffe. Die bijnaam kreeg hij niet door het dragen van klompen of ‘kloefen’, want veel vissers en bij uitbreiding inwoners van De Panne droegen toen klompen. De hele familie werd zo genoemd omdat de grootouders van Pier, Joannes Decreton en Itisberga Danneel, een herberg met die naam openhielden op de weg naar Veurne. Deze herberg bevond zich ongeveer op de plaats waar nu het restaurant is met dezelfde naam.

Als "Pier Kloeffe" is hij namelijk veel beter bekend.

2. Pier Kloeffe op IJslandvaart

Nadat vader David Decreton in 1866 op amper 45-jarige leeftijd overlijd aan cholera (Petrus was dan 13 jaar), heeft zijn echtgenote Marie Louise Daems het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Pier en zijn drie jaar oudere broer moeten de kost verdienen. Ze doen dit aanvankelijk in de kustvisserij en gaan zoals veel vissers van toen ook wel eens op strooptocht. In 1873 gaat Pier (20j) voor het eerst mee naar IJsland. Hij doet dit samen met zijn broer op de Duinkerkse ‘galette’ Reine des Cieux D48

Soms wordt over de IJslandvaart gesproken als over een boeiend, heroïsch bestaan. Veel vissers werden echter uit armoede gedwongen om IJslandvaarder te worden en op een galette aan te monsteren. Het was immers geen lachertje om met 18 man te overleven op een tweemaster ("galette") die nog volledig met zeilen werd aangedreven. De tocht was ook bijzonder gevaarlijk en duurde niet minder dan 6 maanden die bijna volledig aan boord werden doorgebracht en waarbij met lijnen gevist werd op kabeljauw. Het vissen gebeurde met kol-lijnen (handlijnen met beaamde zware haken) vanuit de hand in vaak afgrijselijke weersomstandigheden. Op een galette was steeds een hond aanwezig die de kabeljauw terug uit het water moest halen, als het van de boot was gegleden. De kabeljauw werd door de vissers gefileerd en in houten tonnen met pekel bewaard. Ze mochten enkel de kop van de vis opeten. Verder hadden ze erwtensoep met spek, beschuiten en. kortendrank. Er was alleen een stop van ongeveer een week op IJsland om vers water in te laden. Maar met het voorschot konden ze thuis wel een tijdje voort totdat vader terugkwam… Jammer genoeg waren er velen die ‘op IJsland bleven’.
In het
rampjaar 1888 vergingen niet minder dan 19 vaartuigen met 153 doden tot gevolg.

3. De wonderbaarlijke redding op zee

Pier Kloeffe was een zeer gelovig man. Aan boord stoorde hij zich vaak aan het gedrag van een ongelovige Franse medevisser, die hij als "Quenebèke" beschreef. Op een van de vaarten was er bij IJsland een heel erge storm opgestoken en het schip werd naar de klippen gedreven. De bemanning zag de dood voor ogen. Pier ging in het ruim en stak er een kaars aan. Er kwam een enorme donderslag en de bliksem viel in op de mast. Maar plots luwde de storm en het schip dreef langzaam weg van de klippen. Het geloof had Pier Kloeffe gered. Zelfs "Quenebèke" moest dat toegeven.

In 1888 woedden er hevige stormen en vele vissers verloren hierbij het leven. Pier Kloeffe was dan ook altijd de eerste om "den prière" te lezen als de galette uit Duinkerken vertrok.

4. Bijna schatrijk.

Volgens de vertellingen was Pier een erfgenaam van iemand uit het Brugse Groot Begijnhof. Toen deze persoon stervende was, zou Pier daar een erfenis krijgen. Hij moest dus met de trein naar Brugge. 's Avonds kwam hij echter dronken thuis. Hij had het niet aangedurfd om naar Brugge te reizen en had dan maar zijn treingeld opgedronken.

Een tweede keer was hij wel in Brugge geraakt, maar de andere begijnen waren hem te snel af. Ze hielden het hoofd van de stervende vast en deden hem "ja" knikken als de notaris vroeg of de erfenis naar het Begijnhof mocht gaan. Pier kwam dus opnieuw met lege handen thuis.

5. Engelse driemaster Duncow gered

Op 24 november 1888, in het rampjaar dus,kwam er een Engelse driemaster vast te liggen op een Vlaamse Bank (in storm na breuk ankerketting). De "Duncow" was een koopvaardijschip (3-master), geladen met 2.200 ton meststoffen (sodium nitraat). De bemanning (23 man) werd van het schip gehaald door de reddingsboot van Duinkerke en het schip werd aan haar lot overgelaten. Het kwam 's nachts met hoogwater los en dreef in noord-oostelijke richting waar het werd opgemerkt door vissers uit De Panne en Blankenberge, waaronder Pier Kloeffe. Pier Kloeffe en enkele nog 8 andere vissers kregen het schip onder controle en vorderen een staatssleepboot uit Oostende op en vaarden ermee naar Antwerpen.

In Antwerpen echter, weigerden de Pannense vissers van boord te gaan en werden voor de rechtbank gesleept en beschuldig van zeeroverij. Maar uiteindelijk zegeviert het recht en worden ze vrijgesproken, maar eisen 1/3 van het schip en lading De lading is weliswaar aangetast door het zeewater maar het schip lijkt vintact. De totale waarde, schip + lading, wordt op 1 miljoen franken geschat. Ze kregen uiteindelijk elk 30.000 Bfrs schadevergoeding. Andere bronnen beweren dat ze elk 3.500 pond hebben toegewezen gekregen. Met dit bedrag kocht Pier een tweede huis op de Oosthoek.

7. Wandvisserij

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, trok Pier met de boot naar Le Tréport samen met zijn zoon Frans. De vrouwen en kinderen reisden hen achterna.

Na de Eerste Wereldoorlog is Pier te oud geworden voor de kustvisserij en komt hij als strandvisser aan de kost. Samen met zijn kleinzoon Lucien ging hij wandvisserij beoefenen en samen legden zij haakjes.

Later, toen het toerisme steeds meer bloeide kan hij het niet laten om samen met collega oud-IJslandvaarder David Gonsales met een klein bootje nog eens in zee te gaan. Ze vangen garnalen en nemen ook wel eens toeristen mee.

Pier stierf uiteindelijk, na een bewogen vissersleven op 13 maart 1939.

8. Louis van de Eynde

Op één van deze boottochtjes leert Pier kunstenaar Louis Van den Eynde (kunstprofessor in Schaarbeek) kennen die een verblijf heeft in De Panne. Louis maakt zowel tekeningen, etsen, affiches als schilderijen. Alhoewel er tussen hen een leeftijdsverschil is van 28 jaar en ze uit heel andere sociale kringen komen, worden ze vrienden en brengen ze veel tijd met elkaar door. Louis Van den Eynde wordt kind aan huis in het bescheiden vissershuisje van Pier. En Pier is vaak te vinden in atelierwoning Le Chalutier. Pier, met zijn typisch vissersgezicht, heeft ook vele malen geposeerd voor Louis' werken. Van de Eynde maakte ook een beeldje van Pier van 30cm.

Hierdoor wordt Pier het bekendste gezicht van de teloor gegane visserij in De Panne. En alhoewel Pier Kloeffe na een mooi vissersleven uiteindelijk sterft op 13 maart 1939, blijft hij tot op vandaag, vereeuwigd door zijn vriend Louis Van den Eynde, van in de duinen aan de Esplanade de Noordzee overschouwen.

Het gemeentebestuur liet het vergroten tot op mansgrootte en plaatste het op een duin aan het strand van De Panne in 1964 (bronsgieter Peter Berghman)

Zo kan Pier Kloeffe tot de eeuwigheid turen over zijn strand en zijn zee.


Info: ‘Onze IJslandvaarders’ van Johan Depotter, depanneverbeeldt.be& de dienst Cultuur

Vissers van De Panne met hun echtgenotes op de Duncow in Antwerpen. Pier Kloeffe zit rechts vooraan.

Pier Kloeffe met de vrouwen en kinderen van de Pannevlissers

Pier Kloeffe

Toevoeging: in het Mededelingsblad nr. 63 van de Vrienden van het Nationaal Visserijmuseum vzwschreef Jef Verbanck, ondervoorzitter van de gelijknamige vereniging, en ere-vismijnbestuurder te Nieuwpoort in december 1993 over Petrus Decreton, bijgenaamd Pier Kloeffe het volgende:

Hij bezat in 1920 een zeilboot, een halfgedekte boot van circa 8 meter lang, uitgerust met een roef. Het vissen gebeurde met het want (visserij met haken) of met netten. In het najaar viste men immers met de ‘haringnets’ op de gekende panharing. In de zomer bood hij met zijn kleine kotter P 1 ‘Saint-Pierre’ toeristen ook uitstapjes ‘excursion en mer’ op zee aan. Z’n helpers waren David Gonzaeles en Topje Kazale. Omdat de boot vlottend moest blijven, werden de toeristen vanop het strand aldoor het zeewater naar boord gedragen door de vissers. Koning Albert en Koningin Elisabeth wensten ook een dergelijk zeereisje te maken met Piers’ boot. De koning rolde zijn broek op en droeg de koningin zelf aan boord.” Pier vertelde dat hij zijn slag gemist had, dat “hij zo graag ook eens de koningin in zijn armen zou hebben gehad”. Waar of niet waar! Jacobus Maes (1858-1925) in de omgang Kootje Maes zou de allereerste geweest zijn, die de eer mocht genieten om vanuit Nieuwpoort met zijn pannepot een dagreis te maken met leden en gevolg van de Koninklijke familie. Waaronder vermoedelijk Prins Albert en Prinses Elisabeth."


Zestig jaar voor de publicatie van bovengenoemde bijdrage in het Mededelingsblad van De Vrienden verscheen in het weekblad ‘De Toekomst’ van 12 november 1933 een vrij warrig verhaal over de ‘oude IJslandvaart met zeilschepen’ naar de gegevens van Oud-IJslandvaarder Pier Kloeffe.

Hieronder enkele bewerkte fragmenten:

“Ten tijde van de kabeljauwvangsten op IJsland trokken veel vissers van De Panne, Adinkerke (Duinhoek), Koksijde, Oostduinkerke op voor een reis van 6 tot 7 maanden. Weg van huis. Men vertrok met de trein naar Duinkerke. Het vrouwtje vergezelde haar man tot Adinkerke. Men was geladen met ondergoed en andere benodigdheden, ‘bouzerons’, kielen eigen aan vissers, laarzen, zuidwesters en alles splinternieuw gekocht in Duinkerke. Valiezen of andere reiszakken waren niet nodig. In het begin van maart vertrokken ongeveer 160 schepen, elk met 20 tot 22 man aan boord, waarvan 4 Belgen mochten medegaan, de overigen waren Fransen. Men nam eten voor zes maanden, nl. 4 tonnen zwynevlees, 40 tonnen beschuit of tonnebrood, erwten, witte bonen, drinkwater, 4 vaatjes brandewijn of jenever (’s zondags en de donderdag kregen ze elk een rantsoen of pint ervan), 6 tonnen bier, elk 8 tot 10 kilogram chique of smoortabak (volgens de sterkte en de graad van de rokers) Het schip was voorzien van 25 ton kolen. Het ware grote tweemasters boten. De bemanning vond er een goede slaping op een strooizak voor twee mannen. Beurtelings moest de visser met zijn maat ‘kok’ spelen. De kabeljauwvangst werd gedaan met een lijn van 80 meter lang, op het einde hing horizontaal een ijzer met twee hoekjes of haakjes aan en een lood van 6 kilogram. Aan die hoekjes hechtte men het vel van ‘buts’ (baleinen) genaamd, een grote vis die zo geweldig kon te werk gaan dat soms vier mannen nodig waren om hem aan boord te trekken. Iedere visser had zijn lijn en ze wierpen deze gezamenlijk uit. Men voelde dat men ‘beet’ had aan de ‘snak’. Men haalde haastig de lijn op. De gevangen kabeljauw, schellevis, koolvis werden de kop afgedaan, gekuist, gespoeld, in het ruim van het schip geworpen en gezouten. Als men drie maanden in de IJslandwaters was, moest men naar Reykjavik (in de volksmond Reikwik) de hoofdstad van IJsland, om er drinkbaar water te halen, daar de voorraad die men medegenomen had, uitgeput was. De bewoners spreken ‘Scandinavische’ (?) of ‘Noorsche taal’ die verwant is met de ‘Vlaamsche taal’ (?) Zo was het mogelijk als men traag sprak elkaar te verstaan. (?) Daar stond toe maar één herberg. Men kreeg een grote druppel voor een ‘witte Belgische klute’ (10 centiemen). Soms werden verwisselingen gedaan: een schaap voor een ton vissersbeschuit. Het is gebeurd, zegt Pier, dat we van land staken met zes schapen aan boord! Als de visvangst gedaan was en het ruim “volschoots” gevuld, vaarde men terug naar Duinkerke. Men had voor die zes maanden labeur 300 frank verdiend, soms meer of min. Zodra aan land, trok men naar de ‘bureau’ om zijn geld en spoedde men zich naar huis naar vrouw en kroost. Wanneer het einde van de zes maanden aanbrak, trok de vrouw naar Duinkerke om te zien of hun man nog niet aangekomen was. Zo gebeurde dat Pier thuis kwam en voor een een gesloten deur stond. Zijn Leonie (Maes) was naar Duinkerke vertrokken om nieuws te vernemen van haar man die zo lang wegbleef. Er waren veel ongeluksjaren, vele schepen moesten de storm doorstaan en het gebeurde dat het schip met man en muis in de golven verdween. Zo overkwam dit Wannes Legein en zoon, die op een groot nieuw schip ‘L’ Infatiguable’ vaarden. Paul Vercoutter, Hendrik Deleu, enz. Pieter vertelde dit alles in het Pans dialect bij ’t smekken aan een oud ‘baardbrandertje’. Hij was toen reeds 50 jaar getrouwd met zijn Leonie.’