Van zeereizen en rollende kabienen

Op de medewerkerspagina had ik het al over mijn grootvader Georges Velghe die in de voor- en naoorlogse jaren samen met zijn zoon Karel, de latere uitbater van de City bioscoop, een stranduitbating had ter hoogte van de Albert 1er.

Heel ingenieus (en tegelijk behoorlijk avontuurlijk!) was de manier waarop de passagiers aan, en van boord werden gebracht. De boot kwam zo dicht mogelijk bij het strand, tot waar hij nog net niet aan de grond liep. Dan reed mijn oom met paard en speciaal voor dit doel gebouwde hoge kar het water in, de boot tegemoet zodat die tegen de kar langszij kwam te liggen en de mensen min of meer comfortabel konden overstappen.

Als ik tegenwoordig over het zomerse strand kuier, valt het mij steeds weer op hoezeer de job van kabienenboer in de jongste 50 jaar is geëvolueerd. Nu worden er hoofdzakelijk ligbedden verhuurd aan zonnekloppers die in alle comfort aan hun zomerse kleurtje willen werken, terwijl eertijds het accent lag op de “badgast” in de èchte zin van het woord.

De badkarren die tegenwoordig uitsluitend voor opslag van strandmeubilair worden gebruikt, dienden toen nog als omkleedcabine. Toeristen ruilden er hun zondagse pak om voor het wollen badpak (in natte toestand loodzwaar!) dat ze samen met de transat hadden gehuurd, en gaven hun kleren in bewaring aan de Vestiaire.

De grote zwart geteerde spaakwielen waren niet louter decoratief, want de badkarren – of rollende kabienen, zoals wij ze noemden - volgden het ritme van ebbe en vloed; om de badgasten een lange voettocht naar het water te besparen, werden de kabienen door een stevig trekpaard een voor een naar de waterlijn getrokken.

Voor het jonge volkje waartoe ik behoorde, was meerijden op de treeplank een traktatie die we voor geen geld wilden missen. Terwijl wij over de ribbels van het hardzand zeewaarts dokkerden waanden wij ons op de bok van een huifkar in de Far West; en met hun rood verbrande huid fungeerden de badgasten welwillend als indianen op het oorlogspad.

Om in de indianenbeeldspraak te blijven, hadden mijn grootvader en oom nog andere pijlen op hun boog om het de toeristen naar de zin te maken.

Nog voor de oorlog, toen er uiteraard nog lang geen sprake was van Amerikaanse landingsboten of amfibies, namen zij in hun motorboot met de ronkende naam L’Elite toeristen mee het zeegat in.

L'Elite is tot in de vroege jaren '50 blijven varen, tot mijn grootvader met rust ging en mijn oom met zijn bioscoop van wal stak.

Jan Warreyn