Het Kruierslied

De Westhoek is niet zo rijk aan liederen als het nabije Frans-Vlaanderen, die een bekwame vorser vond in de persoon van dhr. De Coussemaeker uit Belle (Bailleul), welke na 1856 zijn eerste opzoekingen in het licht gaf in de ‘Annales du Comité de Flamand de France’.

Heel wat Frans-Vlaamse liederen zoals: ‘Zeg kwezelken wilde gij dansen’ ; ‘Allen de willen te kap’ren varen’ ; Allen die wille naar Island gaan…’ bekleden nu een benijdenswaardige plaats in de Nederlandse liederenschat.

De Belgische Westhoek schittert door de afwezigheid van zijn bijdrage. Wellicht waren er in de vorige eeuw wel enkele liederen mondgemeen, doch deze gingen achteraf verloren, zover zelfs dat de jeugd uit Veurne, op de vooravond van St. Maartensdag zich tevreden stelt met het zingen van een Franstalig lied.

Slechts één lied heeft stand gehouden en zelfs de grenzen van de provincie overschreden, nl: ‘Leve De Panne, daar staat mijn huis’. Dit lied werd geschreven en gecomponeerd door E.H. Marveillie, destijds kapelaan te De Panne en dit rond de jaren 1880; een tiental jaren later na 1900 werden er twee strofen gewijzigd door de dichter, alsdan pastoor te Nieuwkapelle in samenwerking met E.H. Dequidt, pastoor te De Panne.

K R U I E R S L I E D J E

Hop! Mijn paard de Trapegeer

doet de golven breken.

Hop! mijn beest ’t is ebbe en weer

moet de korre leken.

Hop! tot ’t zesde zwem gaan wij,

straks komt weer de tij

straks komt weer de tij.

REFREIN:

Ik ben een kruier van Vlaanderens kust

slechts bij de zee vind ik vrede en rust,

’t lied van de golven de stem van de wind,

Schenken mijn hart wat het elders niet vindt.

Toe! mijn paard, ’t is slepenstijd.

laat de baren bonken.

Toe! mijn beest al is ’t strijd

voor uw sterke schonken.

Toe! en hef uw moeden kop

weer wat hoger op,

weer wat hoger op.

Straks na een goede vangst

valt u rust ten dele

dan gaan wij de duinen langs

over de Krakele,

naar uw stal en weide toe,

kom wees niet moe,

kom wees niet moe.

Karel de Kandelaere

Op heden heeft de plaatselijke dichter Karel de Kandelaere aangeknoopt met de traditie van het verleden en ons zijn ‘Kruiersliedje’ geschonken. In vogelvlucht stellen wij even deze figuur voor, die te Oostende geboren werd in 1908, en debuteerde met de dichtbundel: ‘Traandroppels’ uitgegeven te Antwerpen door Jansens in het jaar 1928. Bij de uitgeverij ‘Steenlandt’ te Kortrijk verscheen in 1933 ‘Vlaanderen’, vervolgens in 1935 een prozawerk ‘Karakterschetsen’. Na een periode van stilstand werd de draad opnieuw opgenomen in 1943 met de verzameling gedichten ‘Zo sprak Zarathoustra nooit’ uitgegeven bij Vonksteen. In 1950 vestigde hij voorgoed de aandacht op zich door zijn bekend werk ‘De Kruisweg’: hierin trof de kunstenaar voor ’t eerst zijn liedmotief: het intense streven van het aardse wezen naar contact met de Schepper van ’t heelal; dit diepe doordringen in de roerselen der ziel bracht ons achteraf de persklare bundel: ‘Ik moet nog ver’ en het grote innig mooie ‘Mariagedicht’.

Dhr. De Kandelaere beperkte zich niet enkel tot het schrijven van gedichten maar hield eveneens een onoverzichtelijke reeks spreekbeurten, bedoeld als inleiding en opening bij tentoonstellingen van plastische kunsten; vermelden wij ook zijn recente literaire avonden voor het Erasmusgenootschap te Gent, de paters Kapucijnen te Brugge, de Normaalschool te Torhout, om niet te gewagen van zijn causerieën voor radio Kortrijk en Hilversum.

Bron: Duinengalm, katholiek maandblad voor de bevolking van De Panne, nr. 02, februari 1954, administratie & beheer: Mevr. Maria Constandt, Poststraat 35, De Panne.