De brouwerijen van De Panne

1. Brouwerij Huysseune (1894)

(Brouwerij Huysseune en Compagnie Zeelaan)

Doordat het bedrijfs- en familiearchief verloren is gegaan, is er over de uitbating vande brouwerij Huysseune Franciscus Huysseune bitter weinig geweten. Alleszins is duidelijk dat Franciscus en zijn broer vanaf 1897 pogingen ondernamen om in de Zeelaan-Meeuwenlaan een degelijke en moderne brouwerij uit te bouwen. Uit handen van Pedro Ollevier, grondeigenaar en directeur van de Nationale Bank in Veurne, kochten de Huyseunes een perceel waarop ze een brouwerij met woonhuis lieten bouwen. Van de brouwerij kennen we alleen de oppervlakte (230 m2) en de basiscontouren kadastrale die duidelijk herkenbaar zijn op de schetsen.

Brouwerij Huyseune in de Zeelaan-Bad

De oorspronkelijke functie en de inrichting van de diverse lokalen is dan ook niet meer te achterhalen, te meer daar de brouwerij in 1899 en 1909 nog binnenin werd verbouwd. Enkele postkaarten geven ons een beperkt beeld van de statige brouwerswoning en een zicht op de brouwerij waarop men een typische bakstenen schoorsteen herkent.

De gebroeders Huysseune beseften dat een artisanale brouwerij in De Panne niet lang kon blijven bestaan, en dat een modernisering noodzakelijk was om in de toekomst te kunnen blijven meedraaien. Uiteraard vereisten de nieuwe productietechnieken totaal andere installaties, ruimere bedrijfsgebouwen en vooral een grotere kapitaalsinbreng om de hoge investeringen te kunnen realiseren. Enige aanwijzingenmet betrekking tot de mechanisering vinden we terug in het Provinciearchief West-Vlaanderen. In oktober 1897 diende Frans Huysseune een verzoek in om een bierbrouwerij met stoomtuig op te richten. Er werd toelating gevraagd om een stoomketel met twee inwendige gegolfde vuurpijpen, met een oppervlakte van 30 m2 en 8 kilo werkdruk, van de werkhuizenDe Coster-Vandevelde (Tielt).te installeren samen met een stoommachine (Rider) met volgende specificaties: 1 cilinder waarvan de slaglengte van de 200 mm was en 100 toeren per minuut haalde. De plaatsing van de stoommachine veronderstelde per definitie dat de brouwinstallatie of delen ervan mechanisch werden aangedreven. Op zijn minst mogen we er van uitgaan dat het roerwerk in de roerkuip en de bier- en waterpompen mechanisch werden aangedreven, alsook de verwarming van de brouwketels. Brouwer Huysseune was zich duidelijk goed bewust van de nieuwe technische en de biochemische ontwikkelingen binnen zijn sector, in het bijzonder de opkomst van de lage gistingsbieren of pilsbieren.

Vanaf 1899 breidde hij hiervoor zijn bedrijf uit met nieuwe bijgebouwen (830m2) en nieuwe installaties. Lage of ondergisting gebeurde bij koudere temperaturen (4-13 C, in plaats van 15-25 C zoals bij bovengisting) en was dus alleen mogelijk met behulp van (dure) koelinstallaties.

De koelinstallatie besloeg de hele brouwerij ook de gistingsruimtes. Met die installatie werden ijsblokken gefabriceerd om het bier in de herbergen fris te houden. Het ijswater werd aangemaakt voor de wortkoeling en de inwendige koeling van de gistkuipen. Er werd eveneens koude lucht voorzien voor de ruimtekoeling van de gist-en lagerkelders en de tanks. Door deze modernisering slaagden de gebroeders Huysseune erin om in 1899 over te schakelen naar met een blond bier (lage gisting) van 4,5 tot 5% alcoholpercentage met een stevige schuimkraag dat koel moest gedronken worden. De betere controle over het gistingsproces die hierdoor mogelijk werd, maakte het heel wat eenvoudiger om bier van constante kwaliteit en smaak te brouwen. Gecombineerd met het gebruik van lichtere moutsoorten, gaf dit aanleiding tot het ontstaan van pilsener bier, het bekende licht-tot goudgele bier dat gemakkelijk wegdrinkt. Dit heldere en zachte bier, dat werd geschonken in pilsglazen en steeds vaker werd verkocht in flessen, viel meer en meer in de smaak. Stelselmatig keerden de consument en de kusttoerist zich af van de troebele, vaak bitter smakende bieren van hoge gisting, die tot dan toe uit ondoorzichtige flessen werden gedronken. Ze werden dan ook beetje bij beetje van de markt gedrongen. Welke pilsbieren de brouwerij ne concreet produceerde is onbekend.

Tegen de uitbating van de ijsfabriek/brouwerij was er in 1899 enig verzet gerezen door eigenaar aannemer Arthur Bonzel (Frankrijk) en zijn zaakgelastigde architect Albert Dumont (Brussel). Bij de ontwikkeling van hun bouwprojecten in de Zeelaan paste de fabriek duidelijk niet in hun visie. Het gemeentebestuur van Adinkerke werd hieromtrent in september 1899 aangeschreven

Het College van Burgemeester en schepenen was in hun zitting van 29.10.1899 van oordeel dat de bezwaren die door de heren Bonzel en Dumont werden aangehaald eerder uit inbeelding als uit wezentlijkheid voorkomen; uit reden dat geburen en eigenaars nader gelegen van de brouwerij, dan de gronden dier heren voornoemd, geen minste aanklacht n verzet betekend hebben tegen het oprichten van de ijsfabriek. De Bestendige Deputatie van West- Vlaanderen verleende Frans Huysseune op 19 oktober 1900 de gevraagde vergunning voor dertig jaar. Negen jaar later breidde de brouwerij opnieuw uit, van 830 m2 tot 900 m2.

De gebroeders Huysseune waren mannen van hun tijd en wisten perfect in te spelen op de veranderingen binnen de brouwerijnijverheid en dit in samenspel met het opkomende kusttoerisme in De Panne. Het lijkt er dus op dat brouwerij Huysseune en Compagnie een bloeiend bedrijf was met een uitgebreid clienteel. Hun lage gistingsbieren en andere bieren werden afgezet in de onmiddellijke omgeving van de brouwerij. Een volledige lijst met cafés waaraan de brouwerij leverde, valt niet meer te achterhalen, maar bevatte onder andere het hotel L'Ocean (zeedijk), hotel de Lille (Zeelaan), hotel de la Noble Rose (Koninklijke Baan), hotel du France (Zeelaan) en het Huis Petit Bruxelles (Koninklijke Baan). Deze herbergen waren hun eigendom waardoor de brouwerij verzekerd was van een vaste afzet. Dat was een strategie die de meeste brouwers in die tijd toepasten.

Het brouwers echtpaar Frans Huysseune en Marie Lambrecht kocht stelselmatig huizen en bouwgrond aan. Omstreeks 1927 waren ze eigenaar van circa 1 ha. 01 a, 38 ca, waaronder 15 woningen, 8 percelen bouwland, 1 tuin, 1 perceel duinen en 1 brouwerij. Het paar was welstellend, zoals de volksmond het bevestigde: "Miette Huysseune was rijk en stak haar geld onder de matras en sliep op haar geld".

Omdat de kleine familiale brouwerijen de concurrentieslag met de grote brouwerijen uiteindelijk niet langer aankonden, legde de weduwe en brouwerin Marie Lambrecht in 1950 haar roerstokken definitief ter zijde. Noodgedwongen werd de brouwinstallatie ontmanteld en werd de brouwerij omgevormd tot een magazijn

2. Brouwerij St-Pierre 1897)

(Brouwerij Poupeye, brouwerij Rabaey, brouwerij Mahieu-Zeelaan)

Over de uitbating van de brouwerij St-Pierre ten tijde van de familie Firmin Poupeye [1896-1905) en Ernest Rabaey (1905-1919) is weinig geweten. Het is duidelijk dat de Veurnse ingenieur en brouwer Firmin Poupeye (1876-1940) de uitbating vanaf 1896 opstartte. Van Pedro Ollevier, grondeigenaar en directeur van de Nationale Bank in veurne, kocht hij een perceel bouwgrond op de hoek van de Zeelaan en de Brouwersstraat. De nieuwbouw bestond uit de bouwerij St Pierre, het woonhuis en de aansluitende herberg Het Brouwersshof. Aannemer Remi frank Adinkerke bouwde het complex voor de som van 24.029,29 BEF (595,6€).Van de oorspronkelijke functie de inrichting van de diverse lokalen is niets meer en achterhalen,

Firmin Poupeye huwde in 1897 met Helena Plettinck. (1868-1903), afkomstig uit Meulebeke. Zij was de dochter van dokter Prudent Plettinck (1819-1888), burgemeester en bestendig afgevaardigde. Het huwelijksgeluk was echter van korte duur. Helena stierf ten gevolge van een appendicitis in 1903, Firmin Poupeye huwde een tweede maal op 19 juni 1904 met de Francaise Jeanne Couche, die hem aanspoorde zijn brouwerij in De Panne te verkopen en samen met een vennoot een brouwerij op te richten in Machelen (nabij Brussel). Deze onderneming liep in november 1906 faliekant af. Naderhand stichtte Poupeye een rederij voor binnenscheepvaart, een onderneming die omwille van de Eerste Wereldoorlog tenietging Hij eindigde als verzekeringsinspecteur bij Les Patrons Réunis.

De oorspronkelijke brouwerij St-Pierre, het woonhuis en de herberg op de hoek. foto uit 1898

Zeelaan gezien vanaf de Villa Beau Séjour. Rechts wit het brouwershuis.

Na het vertrek van de familie Poupeye in 1906 was het de beurt aan Ernest Rabaey om in de brouwerij hét gerstenat te produceren. Hoewel voor het bedrijf een tijd van grote bloei aanbrak, die duurde tot na de Eerste Wereldoorlog, slaagde brouwer Rabaey er niet in om over te schakelen op het laag gegiste bier, en dit wegens de grote investeringen die nodig waren en een gebrek aan opvolgers.

Het was Henri Mahieu, gewezen burgemeester van St Rijkers (Alveringem), die op 9 december 1919 de brouwerij, het woonhuis en de herberg aankocht voor de som van 104.000 Belgische frank (2.578 euro), het brouwalaam inbegrepen. Hij kocht de brouwerij niet voor zichzelf, maar voor zijn zoon Marcel Mahieu. Na de bezetting van het Duitse Rijnland in 1919 keerde Marcel naar België terug en behaalde in 1921 zijn diploma aan de Hogeschool voor Gistingsbedrijven in Gent. In juli 1924 huwde Marcel Mahieu met Mariette Rabaey, dochter van hotelier Jules Rabaey en Emma Vantoortelboom (Grand hotel de La Panne) en nicht van de voormalige brouwer Ernest Rabaey-Velghe.

Een eerste brouwsel van Marcel Mahieu werd gemaakt op 9 februari 1920. De brouwerij waar Mahieu tot 1954 bleef brouwen (volgens de traditionele artisanaal. was vrij kleinschalig en De brouwinstallatie bleef sinds de oprichting in 1897 ongewijzigd, en bestond uit een waterketel (35 hl), een bierketel (70 hl), een roerkuip (25 hil, een koelbak 70 hl) en 35 gistingstonnen van 150 liter. Verschillende archiefdocumenten vermelden de aanwezigheid van een stoommachine wat veronderstelt dat de brouwinstallatie of delen ervan mechanisch werden aangedreven,

Zoals gezegd beschikte brouwerij Mahieu over een brouwinstallatie om uitsluitend bier van hoge gisting te brouwen, in het bijzonder bruin en blond tafelbier. Het bier werd doorverkocht aan de herbergen (50 frank of 1,24 euro voor één ton van 150 liter) die eigendom waren van de brouwerij oa. 't Wit Paard, Belgica, Brouwershof In Duinenzicht, Pavillon Belge, 't Zwaantje, Beaulieu, Au Damier en Voetbalist. Met paard en kar werd aan huis geleverd tot in Nieuwpoort en Diksmuide. Voor de particulieren waren er tonnen van 75 liter en 40 liter. Jarenlang was brouwer Mahieu met paard en kar een vertrouwde verschijning in De Panne.

Uiteraard bracht de brouwerij Mahieu ook andere bieren aan de man, zoals Geuze Becase en Stella Artois. De brouwerij fungeerde redelijk vroeg als depot voor de brouwerij Aigle Belgica uit Brugge. De bieren kwamen in wrak aan, werden ter plaatse gebotteld in flessen van 75 centiliter en van de nodige etiketten voorzien.

De brouwer kende ook een merkwaardige politieke loopbaan, van 1939 tot 1947 als schepen (o.a. openbare werken), later nog enkele jaren als gemeenteraadslid. Tijdens de moeilijke periode in de bezetting heeft Mahieu veel mensen plezier gedaan. Pannenaars zullen hem nog herinneren omdat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog tegen de druk van de Katholieke Volkspartij in, stemde opdat ook de ouders van kinderen uit het Rijksonderwijs van kolen voor de verwarming zouden voorzien worden. Dat leverde hem de banbliksems van de toenmalige pastoor op.

De brouwerij kende tijdens de bezetting een grote verkoop Ze kende ook geen moeilijkheden met de bezetter. Wekelijks kwamen de Duiters uit Frankijk met een grote vrachtwagen met aanhangwagen zich bevoorraden. Om negen uur 'smorgens werd de vrachtwagen op de binnenkoer gereden en 's avonds om 17uur werd ze volgeladen weer opgehaald. Er onmiddellijk betaald met Duitse Marken. Er waren constant vijf personeelsleden in dienst die zich bezighielden met het wassen van flessen, het aftrekken van bier en het plakken van etiketten. Er werd een laatste maal gebrouwen in april 1947, om uiteindelijk alles te ontmantelen in april 1954. De inboedel werd verkocht, onder andere aan de Usines Murha in Doornik. De bierhandel depot bleef bestaan tot in 1970. Op 14 december 1989 werd de brouwerij St-Pierre verkocht, in 1991 gesloopt. Appartementen kwamen in de plaats.

BESLUIT

Op het einde van de 19 eeuw werden in Adinkerke vier familiale brouwerijen opgericht Marie-Joseph (1870), Ste-Cécile (1874), Huysseune & Cie [1894] en St-Pierre (1897). Alle brouwerijen werkten volgens de aloude artisanale brouwtechnieken en kenden een beperkte afzet naar particulieren en de verplichte herbergen. Enkel de gebroeders Huysseune wisten perfect in te spelen op de veranderingen binnen binnen de brouwnijverheid en slaagden erin vanaf 1899 over te schakelen op de aankomende trend, het laag gegiste bier. De andere brouwerijen hielden zich aan de traditie van hoge gisting, verbeterden geleidelijk aan hun producten. De brouwerijen kwamen min of meer ongeschonden uit de Eerste Wereldoorlog. Doch de geleidelijke mechanisering van de nijverheid, het invoeren van gebruik van flessen en de evolutie van het transpotywezen vereisten hogere kapitaalinvesteringen. Wie het zich kon veroorloven trachtte daarenboven een ruimere afzet te verzekeren door het huren of het aankopen van herbergen in de onmiddellijke omgeving. De grote economische crisis van de jaren 1930 en de Tweede Wereldoorlog versnelden het concentratie- en schaalvergrotingsproces. De brouwerijen van en De Panne hadden het immers steeds moeilijker om het hoofd boven water te houden. De plaatselijke bierproductie viel uiteindelijk stil tussen 1946 en 1954. De hoge koperprijzen tijdens de Koreaanse oorlog (1950-1953) hebben dit proces geactiveerd. De vrijgekomen bedrijfsruimten fungeerden voortaan als bierdepot voor de grote binnenlandse brouwerijen.

Bron: De Panne van Brouwerij tot Hotel [2006]

door Chris Vandewalle